ECLI:NL:CRVB:2016:1577

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 april 2016
Publicatiedatum
29 april 2016
Zaaknummer
14-5963 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-vervolguitkering en medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 12 september 2014 een eerdere beslissing over de WGA-vervolguitkering van appellant had genomen. Appellant, die in 2008 ziek werd gemeld als docent, ontving na een wachttijd een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een medisch onderzoek door het Uwv, dat werd uitgevoerd naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek naar zijn behandelend psychiater, werd de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw vastgesteld. Appellant was het niet eens met de vastgestelde belastbaarheid en voerde aan dat zijn klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling. De rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig had gehandeld en dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen adequaat was. Appellant heeft in hoger beroep zijn eerdere gronden gehandhaafd, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de geschiktheid van appellant voor de functies die aan de schatting ten grondslag lagen. De beslissing van de rechtbank werd onderschreven, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

14/5963 WIA
Datum uitspraak: 29 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
12 september 2014, 13/8379 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.H.G. in de Braekt hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2016. Appellant is – met bericht –niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is in 2008 ziek gemeld voor zijn werkzaamheden als docent voor 40 uur per week. Naar aanleiding van een aanvraag om uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is aan appellant na het doorlopen van de wettelijke wachtperiode met ingang van 31 augustus 2010 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 100%. Aansluitend is appellant met ingang van 31 december 2012 in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
In het kader van een strafrechtelijk onderzoek, gericht tegen de behandelend psychiater van appellant, heeft het Uwv een nader medisch onderzoek verricht en in dat kader een expertise laten uitvoeren door psychiater H. Kondakçi. Op grond van zijn bevindingen, neergelegd in het rapport van 19 september 2012, heeft de verzekeringsarts van het Uwv de medische beperkingen van appellant met ingang van 31 augustus 2010 opnieuw vastgesteld. Na arbeidsdeskundig onderzoek heeft het Uwv appellant bij besluit van 16 januari 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 44%. Het hiertegen gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard. Tegen dat besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Bij besluit van 16 januari 2013 is aan appellant met ingang van 31 december 2012 een WGA-vervolguitkering toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van
35 tot 45%.
1.4.
In bezwaar tegen het onder 1.3 genoemde besluit heeft appellant aangevoerd dat hij meer beperkingen heeft dan door het Uwv is aangenomen als gevolg van klachten van de knie, rug, nek, hand (duim) en slaapproblemen, alsmede psychische problematiek. Appellant meent verder dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant informatie van de behandelend sector overgelegd. Het betreft een brief van orthopedisch chirurg J.D.H. de Vries van 21 maart 2013, een brief van
fysio-/manueel therapeut L. van Rijmenam van 2 mei 2013, een brief van psycholoog
M. van Graafeiland van 10 mei 2013 en een medicatie-overzicht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant aanvullend beperkt geacht voor persoonlijk risico en daartoe de belastbaarheid in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangescherpt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de arbeidsdeskundige gevolgen hiervan beoordeeld en de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 31 december 2012 vastgesteld op 58,72%. Nadat appellant van de gelegenheid gebruik had gemaakt om zijn zienswijze tegen het voorgenomen besluit kenbaar te maken, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar op 3 september 2013 gerapporteerd en het eerder ingenomen standpunt gehandhaafd. Bij besluit van 11 september 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard en appellant met ingang van 31 december 2012 in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 55 tot 65%.
2. In beroep tegen het bestreden besluit heeft appellant ter onderbouwing van zijn standpunt, dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn beperkingen, een brief van orthopedisch chirurg G.A. Kraan van 4 september 2013 en een brief van neuroloog
H.J. Gilhuis van 6 september 2013 overgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierin aanleiding gezien een aanvullende beperking aan te nemen voor hand- en vingergebruik. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op grond hiervan bij rapporten van 10 januari en 13 februari 2014 één van de voorgehouden functies laten vervallen en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 60,64%.
3. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest. Uit de onderzoeken van de verzekeringsartsen, in samenhang met de door psychiater Kondakçi verrichte psychiatrische expertise, zijn volgens de rechtbank voldoende gegevens naar voren gekomen om tot een afgewogen oordeel van de psychische beperkingen van appellant te kunnen komen. Aan de informatie van GZ-psycholoog Van Graafeiland, die als behandelaar geen onafhankelijk deskundige is, heeft de rechtbank niet die waarde gehecht die appellant daaraan toegekend wenst te zien. Ook wat betreft de lichamelijke klachten heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv daarmee voldoende rekening heeft gehouden. Dat de duimklachten eerst in beroep in de FML zijn opgenomen maakt het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag lag niet onzorgvuldig, omdat de informatie van de behandelend sector waaruit blijkt dat die problematiek ook al rond de datum in geding speelde, pas in beroep beschikbaar was gesteld. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv terecht geen urenbeperking heeft aangenomen, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarden daarvoor, als omschreven in de Standaard verminderde arbeidsduur. Ten slotte heeft de rechtbank de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
4. Appellant heeft in hoger beroep de eerdere gronden van het beroep gehandhaafd.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het onderzoek door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig is geweest. De door appellant ingebrachte informatie van zijn behandelaars is kenbaar in de afweging betrokken. De rechtbank heeft terecht inzake de psychische problematiek geoordeeld dat hiermee bij het vaststellen van de belastbaarheid van appellant voldoende rekening is gehouden. Ook de overwegingen van de rechtbank over de lichamelijke klachten van appellant worden juist geacht.
5.2.
Ook wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven dat in de beschikbare gegevens geen aanknopingspunten te vinden zijn voor twijfel aan de geschiktheid van appellant voor de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd waarom de functies, ondanks de signaleringen, passend zijn voor appellant zodat het vastgestelde percentage arbeidsongeschiktheid per
31 december 2012 juist is.
6. Uit 5.1 en 5.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en P. Vrolijk en
H.A.A.G. Vermeulen als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) L.H.J. van Haarlem

NK