1.4.In bezwaar tegen het onder 1.3 genoemde besluit heeft appellant aangevoerd dat hij meer beperkingen heeft dan door het Uwv is aangenomen als gevolg van klachten van de knie, rug, nek, hand (duim) en slaapproblemen, alsmede psychische problematiek. Appellant meent verder dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant informatie van de behandelend sector overgelegd. Het betreft een brief van orthopedisch chirurg J.D.H. de Vries van 21 maart 2013, een brief van
fysio-/manueel therapeut L. van Rijmenam van 2 mei 2013, een brief van psycholoog
M. van Graafeiland van 10 mei 2013 en een medicatie-overzicht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant aanvullend beperkt geacht voor persoonlijk risico en daartoe de belastbaarheid in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangescherpt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de arbeidsdeskundige gevolgen hiervan beoordeeld en de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 31 december 2012 vastgesteld op 58,72%. Nadat appellant van de gelegenheid gebruik had gemaakt om zijn zienswijze tegen het voorgenomen besluit kenbaar te maken, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar op 3 september 2013 gerapporteerd en het eerder ingenomen standpunt gehandhaafd. Bij besluit van 11 september 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard en appellant met ingang van 31 december 2012 in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 55 tot 65%.
2. In beroep tegen het bestreden besluit heeft appellant ter onderbouwing van zijn standpunt, dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn beperkingen, een brief van orthopedisch chirurg G.A. Kraan van 4 september 2013 en een brief van neuroloog
H.J. Gilhuis van 6 september 2013 overgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierin aanleiding gezien een aanvullende beperking aan te nemen voor hand- en vingergebruik. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op grond hiervan bij rapporten van 10 januari en 13 februari 2014 één van de voorgehouden functies laten vervallen en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 60,64%.
3. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest. Uit de onderzoeken van de verzekeringsartsen, in samenhang met de door psychiater Kondakçi verrichte psychiatrische expertise, zijn volgens de rechtbank voldoende gegevens naar voren gekomen om tot een afgewogen oordeel van de psychische beperkingen van appellant te kunnen komen. Aan de informatie van GZ-psycholoog Van Graafeiland, die als behandelaar geen onafhankelijk deskundige is, heeft de rechtbank niet die waarde gehecht die appellant daaraan toegekend wenst te zien. Ook wat betreft de lichamelijke klachten heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv daarmee voldoende rekening heeft gehouden. Dat de duimklachten eerst in beroep in de FML zijn opgenomen maakt het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag lag niet onzorgvuldig, omdat de informatie van de behandelend sector waaruit blijkt dat die problematiek ook al rond de datum in geding speelde, pas in beroep beschikbaar was gesteld. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv terecht geen urenbeperking heeft aangenomen, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarden daarvoor, als omschreven in de Standaard verminderde arbeidsduur. Ten slotte heeft de rechtbank de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
4. Appellant heeft in hoger beroep de eerdere gronden van het beroep gehandhaafd.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.