ECLI:NL:CRVB:2016:1572
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging nabestaandenuitkering wegens gebrek aan arbeidsongeschiktheid onder de ANW
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de beëindiging van een nabestaandenuitkering aan appellante, die door de Sociale verzekeringsbank (Svb) was toegekend op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW). De Svb had in 2012 besloten de uitkering te beëindigen omdat het jongste kind van appellante de leeftijd van 18 jaar had bereikt. Appellante stelde dat zij arbeidsongeschikt was en recht had op de uitkering, wat leidde tot een procedure bij de Svb en uiteindelijk bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad heeft vastgesteld dat de Svb voldoende medische grondslag had voor de conclusie dat appellante niet arbeidsongeschikt was in de zin van de ANW. De verzekeringsartsen van het Uwv hadden de situatie van appellante onderzocht en geconcludeerd dat zij minder dan 45% arbeidsongeschikt was. Appellante voerde aan dat haar klachten, waaronder migraine en andere lichamelijke en psychische klachten, niet adequaat waren beoordeeld. De rechtbank had echter geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de Svb de juiste conclusies had getrokken.
In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een ander oordeel rechtvaardigden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb terecht had besloten dat appellante geen recht had op een nabestaandenuitkering op basis van arbeidsongeschiktheid. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak om de mate van arbeidsongeschiktheid objectief vast te stellen volgens de geldende wetgeving.