ECLI:NL:CRVB:2016:1551

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 april 2016
Publicatiedatum
28 april 2016
Zaaknummer
15-76 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake functieonderhoud en bewijslast bij de korpschef van politie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het beroep tegen het bestreden besluit van de korpschef van politie ongegrond werd verklaard. Appellant, werkzaam als [naam functie 1] binnen de Divisie [naam] van de voormalige [regio], had verzocht om functieonderhoud op basis van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp). De korpschef had zijn aanvraag toegewezen, maar appellant was van mening dat de korpschef niet deugdelijk had gemotiveerd waarom de [functie 2] op hem van toepassing was verklaard. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het aan appellant is om aannemelijk te maken dat zijn feitelijk opgedragen werkzaamheden wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functie. De Raad komt tot de conclusie dat appellant niet heeft aangetoond dat de korpschef bij het besluit van 1 juni 2012 de werkzaamheden niet juist heeft vastgesteld. Het hoger beroep wordt dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de zaak in overweging hebben genomen en de beslissing openbaar hebben uitgesproken op 28 april 2016.

Uitspraak

15/76 AW
Datum uitspraak: 28 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 november 2014, 13/1557 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de [regio] (korpsbeheerder), ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
Namens appellant heeft mr. N.D. Dane, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met zaak 15/119 AW, plaatsgehad op 4 februari 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dane. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.W.H. van den Berg.
Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als [naam functie 1] binnen de Divisie [naam] van de voormalige [regio] .
1.2.
Nadat de korpschef appellant kenbaar had gemaakt dat hij in het kader van de invoering van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) het voornemen had de functie van [naam functie 1] aan te merken als de uitgangspositie van appellant voor de omzetting naar het LFNP, heeft appellant verzocht om functieonderhoud op grond van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp, Stcrt. 2012, nr. 3097). Appellant heeft in dit kader onder meer aangevoerd dat hij vanaf medio 2003 door de korpschef is aangewezen als teamleider [T] en uit dien hoofde leiding heeft gegeven aan meerdere [T's]
1.3.
Bij besluit van 1 juni 2012, voor zover hier van belang, heeft de korpschef deze aanvraag toegewezen en met terugwerkende kracht tot 31 december 2009 de [functie 2] , gewaardeerd in [schaal nummer 1] , op appellant van toepassing verklaard en appellant met ingang van die datum in deze functie geplaatst. Dit besluit berust op de overweging dat de door appellant verrichte werkzaamheden als teamleider [T] het niveau van de functie van [naam functie 1] overstijgen. Dit geldt echter niet voor de door appellant in zijn aanvraag tevens benadrukte [werkzaamheden] binnen de [Stafnaam] . Deze werkzaamheden vallen binnen de functie van appellant, aldus de korpschef.
1.4.
Appellant heeft in bezwaar aangevoerd dat de korpschef niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij de [functie 2] op hem van toepassing heeft verklaard. Appellant heeft er in dit verband op gewezen dat aan hem in het verleden voor zijn inzet als teamleider [T] een waarnemingstoelage is verstrekt ter hoogte van [schaalnummer 2] . Deze toelage is expliciet gebaseerd op de functie van [functienaam 3] , gewaardeerd in [schaalnummer 2] , aldus appellant. Appellant heeft de korpschef verzocht om hem met ingang van 31 december 2009 te plaatsen in laatstgenoemde functie.
1.5.
Bij besluit van 18 januari 2013 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft de juistheid van die uitspraak op de hierna te bespreken gronden bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 6, negende lid, van het Besluit bezoldiging politie en de Trfp kan de ambtenaar tot en met 23 mei 2011 een aanvraag indienen om, als in de periode van
31 december 2009 tot en met 31 maart 2011 de feitelijk aan hem opgedragen werkzaamheden gedurende tenminste een jaar wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functie en in samenhang daarmee de voor hem geldende functiebeschrijving, de werkzaamheden en de functie met elkaar in overeenstemming te brengen. Het is daarbij aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat dit het geval is. Nu het hier een vaststelling van feiten betreft, is een slechts terughoudende toetsing door de rechter volgens vaste rechtspraak van de Raad niet op zijn plaats (uitspraken van 25 februari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL6876 en 21 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2588).
4.1.2.
Het gaat bij functieonderhoud niet zozeer om een vergelijking met andere functiebeschrijvingen en evenmin om de vraag of de feitelijk opgedragen werkzaamheden onder een andere functiebeschrijving kunnen worden gebracht. Waar het wél om gaat is de beantwoording van de vraag of de feitelijk opgedragen werkzaamheden wezenlijk afwijken van de voor betrokkene geldende functie en in samenhang daarmee van de voor hem geldende functiebeschrijving. Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, komt de vraag aan de orde op welke wijze werkzaamheden en functie met elkaar in overeenstemming worden gebracht. Daarbij zijn aanpassing van de functiebeschrijving en inpassing in een andere generieke functie opties (vergelijk de uitspraken van de Raad van 3 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2263 en 23 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1309).
4.2.
Aan appellant is bij besluit van 31 augustus 2010 meegedeeld dat zijn aanwijzing als teamleider [T] wordt verlengd tot 1 januari 2013 en dat hij, indien hij wordt ingezet als teamleider [T] , voor de duur van het onderzoek een waarnemingstoelage ontvangt “ter hoogte van [schaalnummer 2] voor de [functienaam 3] Anders dan namens appellant is betoogd, kan uit dit besluit niet worden afgeleid dat de korpschef heeft beoogd om appellant (het volledige samenstel van werkzaamheden van) de functie van Teamchef C Executieve Taken te laten uitoefenen. Uit dit besluit, voor zover hier van belang, blijkt slechts dat aan appellant in verband met zijn werkzaamheden als teamleider [T] een waarnemingstoelage is toegekend, waarbij voor wat betreft de hoogte daarvan aansluiting is gezocht bij de salarisschaal behorende bij de [functienaam 3] . Bijgevolg heeft de rechtbank appellant terecht niet gevolgd in zijn standpunt dat reeds uit de aan hem toegekende waarnemingstoelage volgt dat hij werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van de (niveaubepalende elementen van de) [functie 2] . De hierop gerichte beroepsgrond slaagt niet.
4.3.
Appellant heeft ook overigens niet aannemelijk gemaakt dat de op hem van toepassing verklaarde [functie 2] geen adequate beschrijving geeft van de hem feitelijk opgedragen werkzaamheden ten tijde van belang en dat die werkzaamheden daarvan wezenlijk afwijken. In het bijzonder heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat ten tijde van belang sprake is geweest van feitelijk aan hem opgedragen taken op het gebied van politiële beleidsontwikkeling die het niveau van de [functie 2] overstijgen. Appellant heeft geen concrete voorbeelden genoemd waaruit blijkt dat hiervan sprake is geweest. Wat betreft de overige door appellant gestelde afwijkingen komt de Raad tot geen andere conclusie. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, is al met al geen grond gelegen voor het oordeel dat de korpschef bij het besluit van 1 juni 2012, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit, de werkzaamheden die appellant feitelijk zijn opgedragen, niet juist heeft vastgesteld.
4.4.
Het hoger beroep slaagt dan ook niet en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema als voorzitter en K.J. Kraan en M. Kraefft als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2016.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) S.W. Munneke

HD