ECLI:NL:CRVB:2016:1544

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
28 april 2016
Zaaknummer
15-4037 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake maatregel bijstandsverlaging wegens niet tijdig inleveren cv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Castricum, waarbij haar bijstandsuitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) met 20% werd verlaagd. Appellante had zich niet gehouden aan de verplichting om haar curriculum vitae (cv) tijdig in te leveren voor een sollicitatietraining. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Raad oordeelt dat appellante verwijtbaar heeft gehandeld door haar cv niet in te leveren binnen de gestelde termijn. Appellante voerde aan dat zij door omstandigheden, zoals het ontbreken van een printer en de ziekte van een van haar kinderen, niet in staat was om haar cv op tijd in te leveren. De Raad oordeelt echter dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij op geen enkel moment in staat was om haar cv te printen. De opgelegde maatregel van bijstandsverlaging wordt als proportioneel beschouwd, ondanks de persoonlijke omstandigheden van appellante. De Raad bevestigt dat de maatregel bedoeld is als prikkel voor appellante om haar gedrag aan te passen en dat de belangen van de bijstandsverlening niet uit het oog zijn verloren.

Uitspraak

15/4037 WWB
Datum uitspraak: 26 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
29 april 2015, 14/4540 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Castricum (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante hebben mr. L. Orie en mr. M.L.M. Klinkhamer hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Klinkhamer. Het college heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 1 januari 2013 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
In maart 2014 heeft appellante deelgenomen aan een sollicitatietraining. Daarbij is haar te kennen gegeven dat er een vervolg op de sollicitatietraining zal worden gegeven in de vorm van een zogeheten speeddate met enkele uitzendbureaus. Bij brief van 29 april 2014 heeft het college appellante uitgenodigd voor een speeddate op 15 mei 2014. Bij deze uitnodiging heeft het college appellante verzocht om uiterlijk op 8 mei 2014 haar curriculum vitae (cv) in te sturen.
1.3.
Bij brief van 19 mei 2014 heeft het college appellante uitgenodigd voor een gesprek op 26 mei 2014, omdat appellante haar cv niet heeft ingezonden en ook niet is verschenen op de speeddate.
1.4.
Bij besluit van 24 juli 2014 heeft het college de bijstand van appellante met ingang van
1 augustus 2014 verlaagd met 20% voor de duur van één maand.
1.5.
Bij besluit van 9 oktober 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 24 juli 2014 ongegrond verklaard. Het college heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat appellante zich verwijtbaar heeft gedragen door haar cv niet in te leveren binnen de daarvoor gegeven termijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB - voor zover hier van belang - is de belanghebbende vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, van de WWB verplicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
4.2.
Artikel 18, tweede lid, van de WWB bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien de belanghebbende de uit deze wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, het college de bijstand verlaagt overeenkomstig de verordening bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de WWB. Van een verlaging wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. De in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de WWB bedoelde verordening is in dit geval de Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Castricum 2013 (Verordening).
4.3.
Het college heeft de aan appellante verweten gedraging aangemerkt als een gedraging van de tweede categorie als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder a, van de Verordening. Ingevolge artikel 8, eerste lid en onder b, van de Verordening leidt dit tot een verlaging van 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand.
4.4.
Niet in geschil is dat appellante zich niet heeft gehouden aan de haar bij brief van
29 april 2014 opgelegde verplichting haar cv uiterlijk 8 mei 2014 in te sturen. Evenmin is in geschil dat dit verzuim een gedraging oplevert zoals onder 4.3 overwogen.
4.5.1.
Appellante heeft aangevoerd dat haar van dit verzuim geen verwijt kan worden gemaakt, omdat zij haar cv niet kon printen. Appellante heeft zelf geen printer en de vriend, van wiens printer zij gebruik mag maken, was op dat moment op vakantie. Ook was zij niet in staat gebruik te maken van een openbare computer en printer in verband met ziekte van een van haar kinderen.
4.5.2.
Deze grond slaagt niet. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij tussen
29 april 2014 en 8 mei 2014 op geen enkel moment in staat zou zijn geweest om haar cv te printen. Als appellante geen gebruik kon maken van de printer van de door haar bedoelde vriend, waren er andere mogelijkheden, zoals een computer en printer in openbare ruimten, waarvan zij gebruik had kunnen maken. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij door ziekte van een van haar kinderen daartoe niet in staat is geweest. Uit het door appellante in hoger beroep opgestuurde afsprakenoverzicht van het Medisch Centrum Alkmaar blijkt dat een van haar kinderen in 2014 vijf keer een afspraak had in het ziekenhuis, maar niet in de bovengenoemde periode. Appellante heeft tot slot niet gemeld bij het college dat zij niet in staat was haar cv voor 9 mei 2014 in te sturen.
4.6.1.
Appellante heeft verder naar voren gebracht dat de opgelegde verlaging niet evenredig is in verhouding tot de haar verweten gedraging. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat geen sprake is geweest van opzet, dat het de eerste keer was dat zij zich niet heeft gehouden aan een haar opgelegde verplichting en dat zij op de dag van de speeddate ziek was, waardoor de speeddate hoe dan ook niet is doorgegaan. Ook heeft appellante in dit verband aangevoerd dat de gehanteerde verlaging, gelet op haar situatie als alleenstaande moeder met drie kinderen, erg fors is.
4.6.2.
Ook deze grond slaagt niet. In de Verordening zijn de ernst van de gedraging en de omstandigheid dat sprake is van een eerste verwijtbare gedraging reeds verdisconteerd. Dat de speeddate in verband met ziekte niet is doorgegaan, doet niet af aan de ernst van de gedraging. Ten tijde van de verplichting tijdig een cv over te leggen wist appellante immers niet dat zij ziek zou zijn op de dag van de speeddate. Uitgangspunt was dan ook dat zij daaraan zou deelnemen en ook dat zij uiterlijk 8 mei 2014 haar cv moest insturen. Gelet hierop, alsmede gelet op het feit dat volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 14 maart 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP6843) een ingevolge artikel 18, tweede lid, van de WWB opgelegde maatregel als hier aan de orde in beginsel bedoeld is als prikkel voor de betrokkene om zijn gedrag bij te stellen, is de omstandigheid dat de speeddate uiteindelijk niet is doorgegaan hier niet van betekenis. De verlaging betreft een percentage van 20% over de geldende bijstandsnorm van appellante gedurende één maand. De omstandigheid dat deze maatregel zwaar drukt, en het feit dat appellante drie kinderen heeft, maakt de maatregel niet disproportioneel. Appellante kon gedurende de maand augustus 2014 beschikken over 80% van de geldende norm. Hiermee zijn het oogmerk van de verlaging en de inkomenswaarborg van de WWB niet uit het oog verloren.
4.7.
Uit 4.5.1 tot en met 4.6.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van
M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2016.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD