ECLI:NL:CRVB:2016:154

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 januari 2016
Publicatiedatum
15 januari 2016
Zaaknummer
14/5718 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige grondslagen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellante, die zich op 12 september 2011 ziek meldde vanwege lichamelijke klachten gerelateerd aan de ziekte van Bechterew, had een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze uitkering, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat er geen objectieve medische gegevens zijn die de claim van appellante ondersteunen dat haar beperkingen door het Uwv zijn onderschat. De Raad oordeelde dat de medische situatie van appellante niet leidde tot een extreem ziekteverzuim en dat de door de gemeente Amsterdam toegekende voorzieningen niet relevant zijn voor de beoordeling van de WIA-uitkering. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische gegevens in het vaststellen van arbeidsongeschiktheid en de verschillen in toetsingskaders voor WIA-uitkeringen en andere voorzieningen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft het verzoek tot schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

14/5718 WIA
Datum uitspraak: 15 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
2 september 2014, 13/6439 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.P.M. van Gerven, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Gerven. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een uitvoerige weergave van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, volstaat de Raad met het volgende.
1.2.
Appellante heeft zich vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet op 12 september 2011 ziek gemeld in verband met lichamelijke klachten die zij heeft als gevolg van de ziekte van Bechterew.
1.3.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 29 juli 2013 vastgesteld dat voor appellante met ingang van 9 september 2013 geen recht op een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontstaat omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 24 september 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de medische gegevens in het dossier geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv op de datum in geding andere of meer beperkingen had moeten aannemen ten opzichte van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 juli 2013. Weliswaar meent appellante dat onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten als gevolg van de ziekte van Bechterew, maar deze klachten moeten in enige mate objectiveerbaar zijn wil er rekening mee worden gehouden in de beperkingen. Noch uit de verklaring van de huisarts van appellante van 9 april 2014 noch uit het medisch advies gehandicaptenvoorziening van 22 augustus 2011 blijkt van meer beperkingen dan door het Uwv is aangenomen en evenmin van een ander ziektebeeld, zoals een verergerde vorm van Bechterew of andere diagnose. Voorts meldt het medisch advies gehandicaptenparkeervoorziening niets over medisch onderzoek, zoals ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gesteld in de reactie van 19 juni 2014 op de in beroep door appellante overgelegde stukken. Dat appellante hulpvoorzieningen heeft toegekend gekregen door de gemeente Amsterdam kan haar evenmin baten, reeds om de reden dat het toetsingskader voor toekenning van een WIA-uitkering verschilt van de toetsingskaders voor de toekenning van deze hulpvoorzieningen. Appellante heeft voorts niet met stukken onderbouwd dat sprake is van een ziekteverzuim van meer dan 25%. Dat appellante zich in haar vorige baan vaak moest ziekmelden is onvoldoende om te concluderen dat in één van de passend geachte functies in de toekomst een verzuim van meer dan 25% is te verwachten.
3. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat zij vanwege haar lichamelijke beperkingen verdergaand beperkt is dan door de verzekeringsartsen van het Uwv is aangenomen en dat daarom ten onrechte de WIA-uitkering is geweigerd. Zij heeft er opnieuw op gewezen dat zij voor eenvoudige werkzaamheden in het huishouden (vaak) is aangewezen op hulp van derden en dat ook aanvullende voorzieningen door de gemeente zijn verstrekt. Zij heeft er voorts erg veel moeite mee dat zij zich bij een werkgever zo vaak ziek moet melden.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag en over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit en de overwegingen waarop dat oordeel berust, worden volledig onderschreven.
4.2.
Appellante heeft haar tegen de medische grondslag van het bestreden besluit gerichte gronden niet nader met objectief-medische gegevens onderbouwd. De eigen opvatting van appellante over haar lichamelijke problematiek en de daaruit voortvloeiende (arbeids)beperkingen, vormt in het licht van het wettelijk arbeidsongeschiktheidsbegrip zoals dat naar vaste rechtspraak dient te worden uitgelegd, een ontoereikende grondslag voor het oordeel dat haar beperkingen door de verzekeringsartsen van het Uwv zijn onderschat.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de door de gemeente Amsterdam toegekende voorzieningen niet met zich brengen dat sprake is van arbeidsongeschiktheid op grond van de WIA. Afgezien van het feit dat het toetsingskader voor de beoordeling van het recht op een WIA-uitkering afwijkt van de beoordeling van aanspraken op bepaalde voorzieningen, bevatten de overgelegde stukken over de toekenning van deze voorzieningen geen medische gegevens die een ander licht werpen op de door het Uwv vastgestelde beperkingen van appellante.
4.4.
De medische situatie van appellante kan met zich brengen dat zij zich vaak ziek moet melden. Uit de stukken is echter niet gebleken van een extreem ziekteverzuim. De rechtbank heeft terecht overwogen dat een ziekteverzuim van rond 25% niet met zich meebrengt dat van een werkgever tewerkstelling van een werknemer in redelijkheid niet kan worden verlangd en dat niet is onderbouwd dat in één van de passend geachte functies in de toekomst een verzuim van meer dan 25% is te verwachten.
4.5.
Het Uwv heeft in het nader ingezonden rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 2 december 2015 de geschiktheid van de voor appellante geselecteerde functies nader toegelicht. Er zijn geen aanknopingspunten om het oordeel van deze arbeidsdeskundige, dat de belasting die is verbonden aan de geselecteerde functies die bij de schatting in aanmerking zijn genomen de voor appellante vastgestelde belastbaarheid niet overschrijdt, niet juist te achten.
5. Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2016.
(getekend) E. Dijt
(getekend) L.H.J. van Haarlem

AP