ECLI:NL:CRVB:2016:1527
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening door de Centrale Raad van Beroep in ambtenarenrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 april 2016 uitspraak gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening van de Staatssecretaris van Financiën. De Staatssecretaris had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 februari 2016, waarin het bestreden besluit werd vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris niet in redelijkheid kon besluiten tot ontslag van betrokkene, omdat het negatieve studieadvies niet voldoende was gemotiveerd. De Staatssecretaris verzocht de Raad om een voorlopige voorziening, zodat hij niet hoefde te voldoen aan de opdracht van de rechtbank om opnieuw op het bezwaar te beslissen totdat het hoger beroep was beslist. De voorzieningenrechter overwoog dat de enkele omstandigheid dat de aangevallen uitspraak volgens de Staatssecretaris niet in stand zal kunnen blijven, op zichzelf niet voldoende is voor het treffen van een voorlopige voorziening. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van onverwijlde spoed en dat het verzoek kennelijk ongegrond was. De uitspraak van de rechtbank noopte de Staatssecretaris enkel tot het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar, en niet tot herstel van het dienstverband met betrokkene. De voorzieningenrechter wees het verzoek af en oordeelde dat de door de Staatssecretaris aangevoerde redenen niet voldoende zwaarwegend waren om aan te nemen dat er sprake was van spoedeisend belang. De uitspraak werd gedaan door J.J.A. Kooijman, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier.