ECLI:NL:CRVB:2016:1522
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in hoger beroep inzake ontslag van ambtenaar
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 april 2016 uitspraak gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening van de Staatssecretaris van Financiën. De Staatssecretaris had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin het bestreden besluit om een ambtenaar te ontslaan, werd vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris niet voldoende had gemotiveerd waarom het ontslag gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden van de ambtenaar en de mogelijkheid van een maatwerktraject.
De Staatssecretaris verzocht de Raad om een voorlopige voorziening, zodat hij niet hoefde te voldoen aan de opdracht van de rechtbank om opnieuw op het bezwaar van de ambtenaar te beslissen totdat het hoger beroep was behandeld. De voorzieningenrechter overwoog dat de enkele omstandigheid dat de Staatssecretaris meende dat de uitspraak van de rechtbank niet in stand zou blijven, niet voldoende was om een spoedeisend belang aan te nemen. De wetgever heeft immers geen schorsende werking toegekend aan het instellen van hoger beroep in dergelijke zaken.
De voorzieningenrechter concludeerde dat de aangevallen uitspraak niet leidde tot onmiddellijke herstel van het dienstverband van de ambtenaar en dat de redenen van de Staatssecretaris voor het verzoek niet zwaarwegend genoeg waren. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat niet voldaan was aan de voorwaarden van onverwijlde spoed zoals gesteld in de Algemene wet bestuursrecht.