ECLI:NL:CRVB:2016:1517

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
26 april 2016
Zaaknummer
14-6926 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die haar beroep tegen het besluit van het Uwv om geen WIA-uitkering toe te kennen ongegrond heeft verklaard. Appellante, die sinds maart 2012 vanwege psychische klachten niet meer kan werken, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv concludeerde op basis van medisch en arbeidskundig onderzoek dat haar arbeidsongeschiktheid per 13 april 2014 slechts 20,10% bedroeg, wat onder de drempel van 35% ligt voor het recht op een WIA-uitkering. De rechtbank oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat haar beperkingen op de relevante datum waren onderschat en dat het medisch advies van het Uwv voldeed aan de eisen van zorgvuldigheid.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat haar belastbaarheid was overschat en dat de geselecteerde functies niet geschikt voor haar waren. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk was gemotiveerd en dat appellante niet had aangetoond dat zij op de datum in geding meer beperkt was dan door de verzekeringsartsen was aangenomen. De Raad bevestigde dat de functie van samensteller elektronische apparatuur geschikt was, terwijl de geschiktheid van de functie telefonist niet overtuigend was gemotiveerd. Desondanks waren er voldoende andere functies beschikbaar die de schatting konden onderbouwen, waardoor het hoger beroep niet slaagde.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 26 april 2016.

Uitspraak

14/6926 WIA
Datum uitspraak: 26 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
20 november 2014, 14/6702 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.J. Aanen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2016. Appellante en mr. Aanen zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is werkzaam geweest bij de [stichting X.] als begeleider A voor 24 uur per week. Op 21 maart 2012 is zij uitgevallen vanwege psychische klachten. In verband met haar aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv op basis van medisch en arbeidskundig onderzoek vastgesteld, dat per 13 april 2014 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante 20,10% bedraagt. Dat is minder dan 35% en om die reden heeft het Uwv appellante bij besluit van 25 maart 2014 meegedeeld dat voor haar met ingang van 13 april 2014 geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan. Het Uwv heeft het door appellante tegen dit besluit ingediende bezwaar bij besluit van 27 juni 2014
(bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan zijn rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag gelegd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar psychische beperkingen op 13 april 2014, zoals vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), zijn onderschat. Het medisch advies voldoet aan de maatstaven van zorgvuldigheid en deugdelijkheid, zodat het Uwv zich bij het bestreden besluit op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft mogen baseren. De rechtbank heeft de beroepsgronden tegen het arbeidskundig rapport gepasseerd, omdat ze pas ter zitting zijn aangevoerd en het Uwv had aangekondigd niet te zullen verschijnen. De rechtbank heeft het in strijd met de goede procesorde geacht de argumenten die ter zitting naar voren zijn gebracht nog te betrekken bij het beroep.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep, zoals nader toegelicht ter zitting, herhaald dat haar belastbaarheid is overschat en dat om die reden de voor haar geselecteerde functies niet alle geschikt zijn. De functie telefonist, receptionist (SBC-code 315120) gaat haar belastbaarheid te boven nu zij daarvoor stressbestendig dient te zijn en de functie samensteller elektronische apparatuur, wikkelaar (SBC-code 267050) in verband met de daarvoor vereiste concentratie. Appellante meent dat zij per 13 april 2014 volledig arbeidsongeschikt is wegens fysieke, psychische en vermoeidheidsklachten. Zij heeft nog vermeld dat zij sinds maart 2015 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangt.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Aan de orde is de gezondheidssituatie van appellante per 13 april 2014. Voor de beantwoording van de vraag of het Uwv appellante met ingang van die datum terecht niet in aanmerking heeft gebracht voor een WIA-uitkering komt geen gewicht toe aan de omstandigheid dat het Uwv haar vanaf maart 2015 ZW-uitkering heeft toegekend, waarvan door haar geen gegevens zijn overgelegd.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk is gemotiveerd. In hoger beroep heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat zij op de datum in geding meer beperkt was dan door de verzekeringsartsen is aangenomen en neergelegd in de FML van 24 februari 2014. De in hoger beroep overgelegde verklaring van psychiater M. van der Zon en psycholoog L. Poels van 8 oktober 2014 en de brief van Y. Hogenboom bc van de Praktijk voor reïncarnatie-, regressietherapie, sociaal pedagogische hulpverlening en holistische kindertherapie van 5 februari 2016 bevatten geen medische informatie die nog niet bekend was bij de verzekeringsartsen.
4.3.
Appellante is niet beperkt geacht in het vasthouden van de aandacht. Zij is in staat geacht de aandacht gedurende minstens een half uur te richten op één informatiebron. Aangezien de functie samensteller elektronische apparatuur, wikkelaar, deze norm niet overschrijdt moet die functie geschikt geacht worden voor appellante.
4.4.
Appellante kan worden toegegeven dat de passendheid van de functie telefoniste, receptioniste door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet overtuigend is gemotiveerd, gezien de beperkingen van appellante op de items 1.9.5, 1.9.6, 1.9.7 en 2.8. Echter, aangezien de geschiktheid van de reservefunctie machinebediende inpak-/verpakkingsmachine niet is betwist, resteren er voldoende bruikbare SBC-codes om de schatting op de baseren. Die leiden niet tot een relevant hoger percentage (22,03 in plaats van 20,10). Het bestreden besluit kan daarom standhouden.
4.4.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2016.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) B. Dogan

IJ