ECLI:NL:CRVB:2016:1512

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
26 april 2016
Zaaknummer
14-6739 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die sinds 4 januari 2012 met longklachten uitgevallen was uit zijn werk als carcleaner. Appellant had ook psychische klachten ontwikkeld en had op 8 oktober 2013 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv had op 26 november 2013 vastgesteld dat appellant per 1 januari 2014 niet arbeidsongeschikt was, en dit besluit werd in de beslissing op bezwaar van 7 mei 2014 gehandhaafd. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn grieven, waarbij hij stelde dat zijn beperkingen waren onderschat, met name vanwege zijn overgewicht en de veronderstelling dat er geen psychische beperkingen waren. De Raad oordeelde dat de medische beperkingen van appellant correct waren vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat er geen objectieve medische informatie was overgelegd die zou aantonen dat appellant per 1 januari 2014 meer beperkt was dan het Uwv had aangenomen. De Raad concludeerde dat de aan appellant voorgehouden functies passend waren en dat er geen aanleiding was om de eerdere beslissing van het Uwv te herzien.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen proceskostenveroordeling nodig was. De uitspraak werd gedaan door B.M. van Dun, met B. Dogan als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 26 april 2016.

Uitspraak

14/6739 WIA
Datum uitspraak: 26 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
30 oktober 2014, 14/2107 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. L.S. Slinkman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2016. Appellant en mr. Slinkman zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is op 4 januari 2012 met longklachten uitgevallen uit zijn werk als carcleaner. Daarna heeft hij ook psychische klachten gekregen. Appellant heeft op 8 oktober 2013 een aanvraag gedaan om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van 26 november 2013 heeft het Uwv op de grond dat appellant met ingang van 1 januari 2014 niet arbeidsongeschikt was, vastgesteld dat appellant met ingang van die dag niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. Bij beslissing op bezwaar van 7 mei 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv zijn besluit van
26 november 2013 gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de medische beperkingen van appellant niet juist zijn vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst en dat appellant geen objectief medische informatie heeft overgelegd op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat hij per 1 januari 2014 meer beperkt was dan het Uwv heeft aangenomen. De rechtbank achtte verder voldoende inzichtelijk gemaakt dat de aan appellant voorgehouden functies voor hem passend waren.
3. Appellant heeft in hoger beroep, zoals nader toegelicht ter zitting, zijn medische grieven tegen het bestreden besluit herhaald. Deze komen erop neer dat zijn beperkingen zijn onderschat omdat geen rekening is gehouden met beperkingen die voortvloeien uit zijn overgewicht dat ten onrechte is aangenomen dat er geen psychische beperkingen waren en dat ten onrechte is afgeweken van de inschatting van de arts die hem in het kader van de Ziektewet (ZW) heeft beoordeeld. Verder heeft appellant erop gewezen dat bij een beoordeling in het kader van de ZW eind 2015 een van de geduide functies niet passend is bevonden in verband met knijpkracht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Aan de orde is de gezondheidssituatie van appellant per 1 januari 2014. Voor de beantwoording van de vraag of het Uwv appellant met ingang van die datum terecht een WIA-uitkering heeft geweigerd komt geen gewicht toe aan de uitkomst van de door appellant genoemde ZW-beoordeling van eind 2015, waarvan door hem geen gegevens zijn overgelegd.
4.2.
Uit de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv blijkt dat deze artsen bekend waren met het overgewicht van appellant en dat hebben betrokken in hun beschouwingen. Wat betreft de door appellant geclaimde psychische beperkingen is ter zitting desgevraagd door appellant verklaard dat hij in 2012 gedurende ongeveer vier maanden wekelijks bij een
psycholoog is geweest, wat niet veel heeft geholpen. Dat hij per 1 januari 2014 nog zodanige psychische problemen had, dat deze hem toen beperkten in zijn functionele mogelijkheden, heeft appellant niet onderbouwd met medische gegevens. Voor het aannemen van psychische beperkingen per 1 januari 2014 bestond dan ook geen aanleiding. Het betoog van appellant dat de verzekeringsartsen ten onrechte zijn afgeweken van de inschatting van de arts die hem in het kader van de ZW heeft beoordeeld, slaagt evenmin. Appellant is ook in het kader van de WIA-beoordeling ongeschikt geacht voor zijn eigen werk, zodat in dat opzicht geen sprake is van een andere inschatting van zijn mogelijkheden door het Uwv. Afgezien daarvan wordt opgemerkt dat het enkele feit dat appellant met ingang van 1 maart 2012 een ZW-uitkering heeft gekregen omdat hij toen ongeschikt werd geacht voor zijn eigen werk, niet betekent dat hij in het kader van de WIA-beoordeling per 1 januari 2014 met ingang van die datum niet geschikt geacht kon worden voor functies die zijn belastbaarheid niet te boven gingen.
4.3.
Nu appellant geen nadere medische gegevens heeft overgelegd die een ander licht werpen op zijn gezondheidstoestand per 1 januari 2014 dan door het Uwv is aangenomen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2016.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) B. Dogan

MO