ECLI:NL:CRVB:2016:1510
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging vervolguitkering op basis van medische en arbeidskundige grondslag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die op 18 november 2014 het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante, die als leerkracht basisonderwijs werkte, was sinds 14 juni 2010 arbeidsongeschikt door pijnklachten. Het Uwv had vastgesteld dat appellante recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering tot 11 februari 2014, maar na medisch en arbeidskundig onderzoek concludeerde het Uwv dat haar arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 35% was, waardoor haar recht op een vervolguitkering eindigde.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen geen relevante aspecten van appellantes gezondheid hadden gemist. Appellante stelde in hoger beroep dat zij nog steeds 80 tot 100% arbeidsongeschikt was en dat de verzekeringsartsen te weinig beperkingen hadden meegenomen in hun beoordeling. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat appellante in staat was om de voor haar geselecteerde functies te vervullen, ondanks haar rolstoelgebruik. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische verklaringen waren die de stelling van appellante onderbouwden dat zij meer beperkt was dan aangenomen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.