ECLI:NL:CRVB:2016:1505

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
26 april 2016
Zaaknummer
15/1979 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de buiten behandelingstelling van een bijstandsaanvraag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een bijstandsaanvraag van appellante, die zich op 2 december 2013 had gemeld voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand. De aanvraag werd op 10 januari 2014 ingediend, maar het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat appellante niet tijdig de gevraagde gegevens had aangeleverd. Appellante ontving meerdere oproepen van het college, maar verscheen niet op de afspraken en leverde de benodigde informatie niet aan. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen de beslissing van het college ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen, aangezien appellante niet voldeed aan de verzoeken om aanvullende informatie. De Raad concludeert dat de gronden van appellante in hoger beroep niet slagen, en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

15.1979 WWB

Datum uitspraak: 26 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 maart 2015, 14/4085 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B. Arabaci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 15 maart 2016. Partijen zijn, waarvan het college met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft zich op 2 december 2013 gemeld voor een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand. De aanvraag is op 10 januari 2014 ingediend. Bij brief van 5 februari 2014 heeft het college appellante uitgenodigd voor een gesprek op 12 februari 2014 voor het geven van een toelichting op haar aanvraag en om nader genoemde gegevens te verstrekken, waaronder bankafschriften over de periode van 1 januari 2014 tot 5 februari 2014. Appellante is zonder bericht niet verschenen op deze afspraak. Hierop heeft het college appellante bij brief van 18 februari 2014 opnieuw uitgenodigd voor het geven van een toelichting op haar aanvraag op 24 februari 2014 met het verzoek de bij brief van 5 februari 2014 gevraagde gegevens mee te brengen. Daarbij is meegedeeld dat indien zij ook aan deze tweede oproep geen gehoor geeft, het college haar aanvraag niet in behandeling neemt.
1.2.
Bij besluit van 26 februari 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 mei 2014 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellante buiten behandeling gesteld met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit besluit berust op de grond dat appellante niet tijdig alle gevraagde gegevens heeft verstrekt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buiten behandeling laten van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat, anders dan van de zijde van appellante is betoogd, appellante bij brief van 18 februari 2014 een herstelmogelijkheid is geboden. Ook is zij in deze brief gewezen op de consequentie van het geen gehoor geven aan de tweede oproep. De gegevens waar het college in de brieven van 5 februari 2014 en
18 februari 2014 om heeft verzocht bevinden zich niet in het dossier. Het gaat daarbij om gegevens die van belang zijn bij de vaststelling van het recht op bijstand. Vaststaat dat appellante deze gegevens niet heeft aangeleverd.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij betoogt, evenals in beroep, dat zij niet in de gelegenheid is gesteld de aanvraag binnen een door het college gestelde termijn aan te vullen, dat het college heeft nagelaten te wijzen op de consequenties die aan het niet tijdig indienen van aanvullende gegevens zijn verbonden en dat het college alle benodigde stukken had om tot een behandeling van de aanvraag te komen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en de in 2 kort weergegeven overwegingen waarop dat oordeel berust. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2016.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) R.G. van den Berg

HD