ECLI:NL:CRVB:2016:1503

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
26 april 2016
Zaaknummer
15/2537 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor de kosten van een babyuitzet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die onder beschermingsbewind stond, had bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een babyuitzet. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag afgewezen, omdat er volgens hen geen sprake was van bijzondere omstandigheden die noodzakelijke kosten van het bestaan rechtvaardigden. Appellante ontving leefgeld van € 50,- per week, maar het college stelde dat dit niet betekende dat zij niet in staat was om te reserveren voor de kosten van de babyuitzet. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen de afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de kosten van een babyuitzet in principe uit de bijstandsnorm moeten worden voldaan, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit verhinderen. Appellante voerde aan dat zij ongepland zwanger was geworden en dat haar financiële situatie en geestelijke gesteldheid haar verhinderden om te reserveren. De Raad oordeelde echter dat deze omstandigheden niet als bijzonder konden worden aangemerkt. Het enkele feit dat appellante leefgeld ontving, terwijl zij bij haar ouders woonde en geen woonkosten had, was onvoldoende om aan te tonen dat zij niet in staat was om te reserveren. De Raad bevestigde de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand en verklaarde het hoger beroep van appellante ongegrond.

De uitspraak benadrukt dat het aan de aanvrager van bijzondere bijstand is om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor toekenning is voldaan. De Raad concludeerde dat het college de aanvraag terecht had afgewezen en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

15/2537 WWB
Datum uitspraak: 26 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
4 maart 2015, 14/6613 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.A. van Heijningen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 15 maart 2016. Namens appellante is verschenen
mr. Van Heijningen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A.A. Brouwer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving ten tijde in geding bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 10%. Zij stond onder beschermingsbewind en ontving van de bewindvoerder leefgeld tot een bedrag van € 50,- per week. Op 21 mei 2014 heeft appellante bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een babyuitzet.
1.2.
Bij besluit van 2 juli 2014 heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB.
1.3.
Bij besluit van 26 september 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 2 juli 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het bijstandverlenend orgaan ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Het is aan de aanvrager van bijzondere bijstand om feiten te stellen en zo nodig aannemelijk te maken waaruit volgt dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van bijstand als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB.
4.2.
Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, dienen de kosten van een babyuitzet te worden gerekend tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, die in beginsel uit de bijstandsnorm dienen te worden voldaan, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de kosten van een babyuitzet zich voordoen en noodzakelijk zijn. Wel is in geschil of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Appellante heeft in dit verband aangevoerd dat zij ongepland zwanger is geworden, zodat de kosten niet voorzienbaar waren. Voorts was zij - in verband met haar financiële situatie en geestelijke gesteldheid - onder beschermingsbewind gesteld. Zij was niet in staat om van het leefgeld van € 50,- per week te reserveren voor de betreffende kosten.
4.4.
De door appellante aangevoerde omstandigheden kunnen niet worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden als bedoeld in 4.1. Het al dan niet gepland zwanger raken is niet van belang voor de beoordeling of de kosten van een babyuitzet niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij voor deze kosten niet heeft kunnen reserveren en dat gespreide betaling achteraf evenmin tot de mogelijkheden heeft behoord. Uit het enkele feit dat appellante in verband met de onderbewindstelling € 50,- per week aan leefgeld ontving, kan niet worden afgeleid dat zij niet in staat was te reserveren. Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat appellante inwoonde bij haar ouders en geen woonkosten had en voorts dat appellante, naast het leefgeld, extra bedragen van de bewindvoerder heeft ontvangen. Voorts is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 24 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2318) het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichtingen geen bijzondere omstandigheid die in het individuele geval het verlenen van bijstand rechtvaardigt.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het college de aanvraag van appellante om bijzondere bijstand voor de kosten van een babyuitzet terecht heeft afgewezen. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2016.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) R.G. van den Berg

HD