ECLI:NL:CRVB:2016:1495

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2016
Publicatiedatum
25 april 2016
Zaaknummer
14/1381 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en vergoeding van kosten in bezwaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv, waarbij haar arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 61% en later op 65,48%. Appellante ontving vanaf 25 oktober 2010 een uitkering op grond van de Wet WIA, maar het Uwv heeft in 2012 vastgesteld dat zij meer arbeidsgeschikt is dan voorheen. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij volledig arbeidsongeschikt is, maar de Raad oordeelt dat de door haar overgelegde medische stukken niet leiden tot een andere conclusie. De Raad bevestigt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellante de werkzaamheden behorende bij de geduide functies kan verrichten. De Raad oordeelt dat het Uwv ten onrechte het bezwaar van appellante ongegrond heeft verklaard en de kosten in bezwaar niet heeft vergoed. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep van appellante wordt gegrond verklaard. Het besluit van het Uwv wordt herroepen en het Uwv wordt veroordeeld in de proceskosten van appellante.

Uitspraak

14/1381 WIA
Datum uitspraak: 22 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
21 januari 2014, 13/3782 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Aan het geding heeft als partij deelgenomen Stichting [B.] Amstelveen te Amstelveen (belanghebbende).
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2016. Appellante is, zoals bericht, niet verschenen. Belanghebbende is evenmin verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1.1
Appellante ontving vanaf 25 oktober 2010 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat zij 100% arbeidsongeschikt was.
1.2.
Bij besluit van 29 november 2012 heeft het Uwv appellante bericht dat zij meer arbeidsgeschikt is dan voorheen; haar arbeidsongeschiktheid is vanaf 28 november 2012 61%. De inkomenseis gaat gelden vanaf 1 december 2014.
1.3.
Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 19 juni 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Haar arbeidsongeschiktheid is bij dat besluit vastgesteld op 65,48%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dat besluit ongegrond verklaard. Het onderzoek is zorgvuldig geweest en de verzekeringsgeneeskundige beoordeling niet onjuist. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat appellante de werkzaamheden behorende bij de geduide functies niet zou kunnen verrichten.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd volledig arbeidsongeschikt te zijn. Zij heeft zowel psychische als lichamelijke klachten en veel pijn. Zij heeft een behandelplan van Max Ernst GGZ en stukken van haar behandelaars overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen onder overlegging van rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 november 2014 en 11 augustus 2015.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is grotendeels een herhaling van hetgeen zij eerder in de procedure heeft aangevoerd. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De Raad verwijst naar de overwegingen 6 tot en met 11 van de aangevallen uitspraak en neemt deze over. De door appellante in hoger beroep overgelegde medische stukken leiden niet tot een andere conclusie omdat deze gaan over de medische situatie van appellante in 2014 en 2015 en niet over de datum in geding,
28 november 2012.
4.2.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is appellante niet volledig arbeidsongeschikt. Aan de vraag of de arbeidsongeschiktheid duurzaam is wordt dan ook, gelet op het bepaalde in artikel 4 van de Wet WIA, niet toegekomen.
4.3.
Het Uwv heeft in het besluit van 29 november 2012 vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante 61% bedraagt, hetgeen betekent dat er een inkomenseis geldt. In het bestreden besluit is de mate van arbeidsongeschiktheid bepaald op 65,48% en is tevens de resterende verdiencapaciteit gewijzigd. Aangezien de resterende verdiencapaciteit van belang is voor de vaststelling van de in artikel 60 van de Wet WIA bedoelde inkomenseis, is met de wijziging van de resterende verdiencapaciteit ook een verandering in de rechtspositie van appellante aangebracht. In het verlengde van zijn uitspraak van 15 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1, is de Raad van oordeel dat, wanneer in de bezwaarfase het arbeidsongeschiktheidspercentage wijzigt en er daarmee een wijziging in de resterende verdiencapaciteit ontstaat, dit een wijziging van de rechtspositie tot gevolg heeft. Dit betekent dat sprake is van herroepen als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. Hieruit volgt dat het Uwv ten onrechte het bezwaar van appellante tegen het besluit van 29 november 2012 ongegrond heeft verklaard en ten onrechte heeft geweigerd de kosten in bezwaar te vergoeden.
5. Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het beroep tegen het bestreden besluit wordt gegrond verklaard, dat besluit wordt vernietigd en het besluit van 29 november 2012 wordt herroepen.
6. Er bestaat aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in bezwaar, beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 992,- in bezwaar,
€ 496,- in beroep en € 496,- in hoger beroep, totaal € 1.984,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, voor zover
daarbij het bezwaar tegen het besluit van 29 november 2012 ongegrond is verklaard en vergoeding van de kosten in bezwaar is afgewezen;
- herroept het besluit van 29 november 2012 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 1.984,-;
- bepaalt dat het Uwv het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
€ 166,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en L. Koper en
R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van R. I.Troelstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2016.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) R. I.Troelstra

MO