ECLI:NL:CRVB:2016:1494

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2016
Publicatiedatum
25 april 2016
Zaaknummer
14/6105 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek en afwezigheid van psychotische kenmerken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die stelt dat haar psychische beperkingen zijn toegenomen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen psychotische kenmerken konden worden vastgesteld. Appellante voerde aan dat er sprake was van een taalbarrière tijdens de onderzoeken, maar de Raad oordeelde dat dit niet het geval was, aangezien er vertalers aanwezig waren. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende had gemotiveerd dat er geen toename van psychische beperkingen was. De verklaringen van de behandelende psychiaters werden niet als voldoende onderbouwd beschouwd. De Raad wees ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen onrechtmatige besluitvorming was vastgesteld.

Uitspraak

14/6105 WIA
Datum uitspraak: 22 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
24 september 2014, 13/4647 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N.D.Z.R. Mohamed Hoesein, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 11 maart 2016. Appellante is, na berichtgeving, niet verschenen. Het Uwv is na berichtgeving, evenmin verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een overzicht van de feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
1.2.
In hoger beroep staat centraal de vraag of het Uwv terecht bij beslissing op bezwaar van 12 juli 2013 (bestreden besluit) het besluit tot weigering van toekenning van een uitkering op grond van de artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 12 januari 2012 heeft gehandhaafd, onder de overweging dat geen sprake is van toename van de psychische beperkingen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat sprake is geweest van zorgvuldig onderzoek door de verzekeringsartsen. Het onderzoek van de door de verzekeringsarts ingeschakelde psychiater W.M.J. Hassing is volgens de rechtbank eveneens zorgvuldig geweest en de rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat dit onderzoek niet objectief zou zijn uitgevoerd. Terecht heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, naar het oordeel van de rechtbank, psychiater Hassing gevolgd in haar oordeel dat geen sprake is van psychotische verschijnselen bij appellante. Zowel de verzekeringsarts, psychiater Hassing als de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben immers deze verschijnselen niet kunnen vaststellen tijdens hun onderzoeken. De behandelende psychiaters S. Sidali en D. Balraadsjing hebben weliswaar gesteld dat bij appellante sprake is van een depressie met psychotische kenmerken respectievelijk van stress met angstaanvallen en psychotische verschijnselen, maar uit hun verklaringen is niet op te maken op grond van welke bevindingen zij tot die vaststellingen komen. Daarbij komt dat Baljraadsjing appellante pas ver na de datum in geding is gaan behandelen, terwijl hij bovendien de psychotische kenmerken niet heeft vermeld in de DSM IV-classificatie. De rechtbank heeft het door appellante ingestelde beroep dan ook ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de onderzoeken door de verzekeringsartsen onzorgvuldig zijn uitgevoerd vanwege de taalbarrière en dat het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat geen sprake is van psychotische kenmerken bij appellante, dat zij compos mentis is en niet angstig of verward, onvoldoende is onderbouwd.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat sprake is geweest van zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De stelling van appellante dat er sprake was van een taalbarrière tijdens de onderzoeken bij de verzekeringsartsen en psychiater Hassing, waardoor de onderzoeksbevindingen onjuist zijn, wordt niet onderschreven. Tijdens de onderzoeken bij de verzekeringsartsen heeft de dochter van appellante gezorgd voor vertaling in het Turks respectievelijk Nederlands. Tijdens het onderzoek van psychiater Hassing was een tolk aanwezig. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat het standpunt van appellante dat de verzekeringsarts een Turks sprekende psychiater had moeten inschakelen wegens taal- en cultuurproblemen, niet met medische stukken is onderbouwd.
4.3.
Eveneens met juistheid heeft de rechtbank onder overwegingen 10.1 en 11 van de aangevallen uitspraak overwogen, dat afdoende is gemotiveerd door de verzekeringsarts bezwaar en beroep – onder meer onder verwijzing naar het rapport van psychiater Hassing – dat op de datum in geding onveranderd sprake was van een matig ernstige depressie waarbij psychotische kenmerken niet konden worden vastgesteld. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat de verklaringen van Sidali en Balraadsjing aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling niet afdoen. De overwegingen van de rechtbank worden volledig onderschreven.
4.4.
Voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellante is geen aanleiding.
4.5.
Nu geen sprake is van een onrechtmatige besluitvorming is voor veroordeling van het Uwv in de schade van appellante evenmin grond.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en L. Koper en
R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van R. Troelstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2016.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) R. Troelstra

MO