ECLI:NL:CRVB:2016:1489

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2016
Publicatiedatum
25 april 2016
Zaaknummer
14/3672 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een IVA-uitkering op basis van duurzame arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de weigering van een IVA-uitkering aan een belanghebbende die als magazijnmedewerker werkzaam was en op 11 februari 2011 uitviel door gezondheidsklachten, later vastgesteld als Acute Lymfatische Leukemie (ALL). De verzekeringsarts van het Uwv concludeerde dat de belanghebbende niet duurzaam arbeidsongeschikt was, maar dat er op lange termijn verbetering van de medische situatie te verwachten viel. Dit leidde tot een WGA-uitkering in plaats van een IVA-uitkering.

Appellante, de werkgever van de belanghebbende, was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de belanghebbende volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd gesteld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hadden gehandeld en dat er geen reden was om aan de vaststellingen van de verzekeringsartsen te twijfelen.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat de arbeidsongeschiktheid van de belanghebbende duurzaam was en dat er onvoldoende bewijs was dat de situatie van de belanghebbende zou verbeteren. De Raad oordeelde echter dat de eerdere beoordeling van de verzekeringsartsen juist was en dat de verwachting van verbetering op het moment van de beoordeling realistisch was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

14/3672 WIA
Datum uitspraak: 22 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
20 mei 2014, 13/1517 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Aan het geding heeft als partij deelgenomen [belanghebbende] (belanghebbende)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.L.M. van Rookhuizen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2016. Namens appellante is verschenen mr. E.C. Spiering. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.M.G. van Nieuwburg. Belanghebbende is verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Belanghebbende was laatstelijk bij appellante werkzaam voor 38 uur per week in de functie van magazijnmedewerker. Belanghebbende is op 11 februari 2011 uitgevallen met klachten aan de linkerheup, wat later Acute Lymfatische Leukemie (ALL) bleek te zijn. Naar aanleiding van de aanvraag van belanghebbende om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft medisch onderzoek plaatsgevonden. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft vastgesteld dat belanghebbende als gevolg van ziekte niet beschikt over duurzaam benutbare mogelijkheden, maar dat naar verwachting de medische situatie op lange termijn zal kunnen verbeteren en dat er dan naar verwachting belastbaarheid zal ontstaan. Bij besluit van 23 januari 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor belanghebbende met ingang van 8 februari 2013 op grond van artikel 54 van de Wet WIA recht is ontstaan op een WGA-uitkering. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt omdat zij meent dat belanghebbende volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit bezwaar is, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 juli 2013, bij besluit van19 juli 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en heeft hiertoe overwogen dat het bestreden besluit berust op rapporten van verzekeringsartsen die zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat er geen aanleiding is te oordelen dat de beperkingen van belanghebbende door de verzekeringsartsen onjuist zijn vastgesteld. De verzekeringsartsen hebben deugdelijk onderbouwd dat met de ingezette medische behandeling en nog te starten revalidatie er op termijn verbetering van de belastbaarheid te verwachten is.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van belanghebbende duurzaam is en dat de arbeidsmogelijkheden van belanghebbende in de toekomst niet zullen toenemen. Appellante stelt dat onvoldoende concreet is gemaakt dat in het geval van belanghebbende geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid en dat het Uwv ten onrechte geen informatie bij de behandelend sector heeft opgevraagd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep is nog slechts in geschil of de volledige arbeidsongeschiktheid van belanghebbende moet worden geacht duurzaam te zijn, zodat belanghebbende recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
4.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd over de medische grondslag van het bestreden besluit, is in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft betoogd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft toegelicht dat de arbeidsongeschiktheid van belanghebbende op 8 februari 2013 niet als duurzaam kon worden aangemerkt. Aan de hand van de beschikbare informatie en de inlichtingen van belanghebbende zelf, hebben de verzekeringsartsen van het Uwv zich een goed beeld kunnen vormen van de medische situatie van belanghebbende, zodat appellante niet wordt gevolgd in het betoog dat nadere informatie bij de behandelend sector had moeten worden opgevraagd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft belanghebbende op het spreekuur gezien en in aanmerking genomen dat er bij belanghebbende sprake is van ALL, waarvoor hij op
23 januari 2013 een stamceltransplantatie heeft ondergaan. Afdoende is gemotiveerd dat deze behandeling strekt tot herstel dan wel verbetering van de medische conditie van belanghebbende en dat deze verbetering op datum in geding in enige mate was ingezet. Ten tijde van het onderzoek zou belanghebbende op korte termijn gaan aanvangen met een revalidatietraject, waarbij de verwachting was dat dit zou leiden tot herstel van functioneren al dan niet door het ontwikkelen van compensatiemogelijkheden, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.4.
Dat de revalidatie voortijdig is beëindigd en de ingezette vooruitgang niet heeft doorgezet maakt het vorenstaande niet anders. Zoals ook is geoordeeld in de uitspraak van de Raad van 16 december 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BK7027), vormt de omstandigheid, dat een behandeling - achteraf gezien - geen dan wel minder verbetering heeft gebracht dan op datum in geding was te verwachten, op zichzelf geen grond om aan te nemen dat de verwachting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die bestond ten tijde van de in dit geding van belang zijnde datum, voor onjuist moet worden gehouden. Beoordeeld moet immers worden de inschatting die de verzekeringsartsen ten tijde van de beoordeling hebben gemaakt op grond van de toen voorhanden zijnde medische informatie, voor zover betrekking hebbend op de datum in geding.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten of tot het vergoeden van schade is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en L. Koper en
R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van R.I. Troelstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2016.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) R.I. Troelstra

UM