ECLI:NL:CRVB:2016:147
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige grondslagen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die zich op 9 augustus 2011 ziek meldde na een bedrijfsongeval, ontving voorheen een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat de appellant met ingang van 6 augustus 2013 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Dit besluit werd door de rechtbank in een eerdere uitspraak bevestigd.
De appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. C.R. Kross, voerde in hoger beroep aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen, die voortvloeiden uit het ongeval en de daaruit voortvloeiende psychische klachten. De Raad heeft de argumenten van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad onderschreef de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die in zijn rapportage concludeerde dat er geen sprake was van licht traumatisch hersenletsel en dat de diagnose beperkt bleef tot een aanpassingsstoornis.
De Raad oordeelde dat de door de rechtbank vastgestelde medische en arbeidskundige grondslagen van het bestreden besluit deugdelijk waren en dat er geen aanleiding was om het onderzoek van de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van de appellant af. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken, omdat hiervoor geen aanleiding bestond.