ECLI:NL:CRVB:2016:1454

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 april 2016
Publicatiedatum
21 april 2016
Zaaknummer
15/1735 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 april 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen het besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Appellant, geboren in 1933 in het voormalig Nederlands-Indië, had in juni 1990 een aanvraag ingediend om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Deze aanvraag was gebaseerd op gezondheidsklachten die verband hielden met zijn internering en tewerkstelling in de St. Josephschool te Semarang van 1942 tot begin 1946, alsook de bombardementen en internering in een weeshuis in 1947. De aanvraag werd in 1991 afgewezen, en deze afwijzing werd later in 1993 en 2001 bevestigd.

In 2014 diende appellant opnieuw een verzoek in, dat wederom werd afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of gegevens waren die aanleiding gaven om de eerdere besluiten te herzien. De Raad oordeelde dat er geen bewijs was dat appellant was getroffen door gebeurtenissen in de zin van de Wubo. De overgelegde publicaties gaven geen bevestiging dat de St. Josephschool als interneringslocatie functioneerde of dat appellant direct betrokken was bij de gestelde bombardementen. De Raad concludeerde dat de afwijzing van het herzieningsverzoek door verweerder redelijk was en dat het beroep ongegrond verklaard moest worden.

De uitspraak benadrukt het belang van nieuwe feiten of gegevens voor herziening van besluiten onder de Wubo en maakt duidelijk dat de criteria voor erkenning als oorlogsslachtoffer onder de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) ruimer zijn dan die onder de Wubo. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/1735 WUBO
Datum uitspraak: 21 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 3 februari 2015, kenmerk BZ01805060 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2016. Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1933 in het toenmalig Nederlands-Indië, heeft in juni 1990 een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo. Die aanvraag is gebaseerd op gezondheidsklachten die worden toegeschreven aan de internering en tewerkstelling in de St. Josephschool te Semarang van 1942 tot begin 1946, de daar meegemaakte bombardementen en de internering in en beschieting van het weeshuis te Semarang in 1947. De rechtsvoorganger van verweerder heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 22 november 1991 en de afwijzing na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
21 januari 1993. Overwogen is dat het verblijf in de St. Josephschool niet heeft geleid tot blijvende invaliditeit, waarbij in het midden is gelaten of er sprake is van een gebeurtenis in de zin van de Wubo. De oogklachten van appellant zijn aan andere oorzaken toegeschreven dan de gestelde mishandeling door een Japanse militair tijdens het verblijf in de
St. Josephschool. Het verblijf in het weeshuis is niet aangemerkt als een gebeurtenis in de zin van de Wubo en van de gestelde bombardementen en beschietingen is geen bevestiging verkregen dat appellant daarbij direct betrokken is geweest. Tegen het besluit van 21 januari 1993 is geen beroep ingesteld.
1.2.
In februari 2001 heeft appellant verzocht de eerdere afwijzing te herzien. Verweerder heeft dat verzoek afgewezen bij besluit van 12 april 2001 en het oordeel gehandhaafd dat het verblijf in de St. Josephschool en het weeshuis niet kan worden aangemerkt als een gebeurtenis in de zin van de Wubo. Verder is overwogen dat het meemaken van bombardementen en beschietingen buiten de verklaring van appellant niet is bevestigd. Hiertegen is geen bezwaar gemaakt.
1.3.
In april 2014 heeft appellant zich opnieuw tot verweerder gewend met het verzoek om toekenningen op grond van de Wubo. Dat verzoek is afgewezen bij besluit van 18 november 2014 en na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit op de grond dat appellant geen relevante nieuwe feiten of gegevens heeft vermeld die aanleiding geven de eerdere besluiten te herzien.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Op grond van artikel 61, derde lid, van de Wubo is verweerder bevoegd op daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door hem gegeven beschikking in het voordeel van de bij die beschikking betrokkene te herzien. Gelet op het karakter van deze discretionaire bevoegdheid, kan de Raad het bestreden besluit slechts met terughoudendheid toetsen. Daarbij staat centraal de vraag of er nieuwe feiten of gegevens naar voren zijn gekomen die tot een andere beslissing zouden moeten leiden.
2.2.
Van dergelijke gegevens is ook de Raad niet gebleken. Nog steeds is niet komen vast te staan dat appellant is getroffen door gebeurtenissen in de zin van de Wubo. De veelheid aan publicaties die appellant heeft overgelegd geeft wel een beeld van wat er zich heeft afgespeeld in en rond de verschillende kampen, maar daarmee is niet komen vast te staan dat de
St. Josephschool heeft gefunctioneerd als interneringslocatie. Ook kunnen die publicaties niet leiden tot een bevestiging dat appellant direct betrokken is geweest bij beschietingen of bombardementen. Van een onder de Wubo vallende dwangarbeid zoals door appellant is gesteld is evenmin gebleken. Hoe zeer ook geldt dat appellant, als kind in de St. Josephschool, onveiligheid en dwang heeft ervaren, verweerder heeft niet ten onrechte uit het ontbreken van een interneringssituatie aldaar afgeleid dat de gestelde werkzaamheden niet zijn verricht onder permanente bewaking. Ook is niet aannemelijk geworden dat appellant tewerk is gesteld om hem vanuit bezettingsoogmerk te treffen of misbruiken. Dit brengt mee dat het verrichten van de gestelde werkzaamheden niet kan worden aangemerkt als een gebeurtenis als bedoeld in de Wubo. Van de klap door een Japanse militair, met blijvende schade aan het linkeroog van appellant tot gevolg, is geen bevestiging verkregen. Dit alles leidt ertoe dat verweerder het herzieningsverzoek in redelijkheid heeft kunnen afwijzen.
2.3.
Dat appellant in het kader van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) wel is erkend als oorlogsslachtoffer kan hier niet tot een ander oordeel leiden. De AOR kent ruimere criteria voor het aanvaarden van oorlogsgebeurtenissen dan de Wubo.
2.4.
Gezien hetgeen onder 2.3 is overwogen kan het bestreden besluit in rechte standhouden en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2016.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) C. Moustaïne

HD