ECLI:NL:CRVB:2016:1453

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 april 2016
Publicatiedatum
21 april 2016
Zaaknummer
15/1212 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om toekenningen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv)

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1939 in het voormalig Nederlands Indië, een aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). De aanvraag werd afgewezen door de Pensioen- en Uitkeringsraad, omdat niet kon worden vastgesteld dat appellant vervolging heeft ondergaan in de zin van de Wuv. De Raad heeft het besluit van 15 juli 2014, waarbij de aanvraag werd afgewezen, na bezwaar gehandhaafd. Appellant heeft in beroep zijn oorlogsverleden nader toegelicht en beweerd dat hij geïnterneerd is geweest, maar er was geen bewijs voor deze claim. Noch het Nederlandse Rode Kruis, noch de Stichting Administratie Indonesische Pensioenen konden de internering bevestigen. De Raad concludeert dat er geen ziekten of gebreken zijn die verband houden met de oorlogsomstandigheden van appellant, waardoor gelijkstelling niet mogelijk is. Het beroep van appellant is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 21 april 2016.

Uitspraak

15/1212 WUV
Datum uitspraak: 21 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Australië (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 19 december 2014, kenmerk BZ01796622 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2016. Appellant is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1939 in het voormalig Nederlands Indië, heeft in 2013 een aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de Wuv. Bij besluit van 15 juli 2014 is de aanvraag afgewezen. Verweerder heeft daarbij te kennen gegeven niet te hebben kunnen vaststellen dat appellant vervolging heeft ondergaan in de zin van de Wuv. Wel hebben zijn oorlogsomstandigheden, met name het ten gevolge van de vervolging overlijden van de vader van appellant, aanleiding gegeven om te onderzoeken of appellant met de vervolgde gelijk kan worden gesteld. Er is bij appellant, aldus verweerder, echter geen sprake van ziekten of gebreken die redelijkerwijs verband houden met zijn oorlogsomstandigheden. Daarom is gelijkstelling niet mogelijk.
1.2.
Het besluit van 15 juli 2014 is na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit.
2. Appellant is in beroep nader ingegaan op zijn oorlogsverleden. Hij heeft benadrukt dat hij wel degelijk geïnterneerd is geweest.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Noch het Nederlandse Rode Kruis, noch de Stichting Administratie Indonesische Pensioenen heeft de internering van appellant kunnen bevestigen. Er zijn evenmin getuigenverklaringen voorhanden die daar een bevestiging van kunnen vormen. Appellant heeft er melding van gemaakt dat hij is vastgehouden in een oud schoolgebouw, maar hij situeert deze opsluiting kennelijk in de Bersiapperiode. Deze periode valt buiten de reikwijdte van de Wuv. Nog los van het genoemde ontbreken van bevestiging, is er in zoverre dus hoe dan ook geen mogelijkheid tot toekenningen op grond van die wet.
3.2.
Appellant heeft in beroep laten weten dat het kamp waar hij tussen 1942 en 1945 heeft verbleven niet, zoals staat vermeld in de stukken, in Bandoeng, maar in Tjideng was gelegen. Dat kan het overwogene onder 3.1 niet anders maken. Verder is appellant nader ingegaan op zijn ervaringen in de Bersiapperiode en daarna. Dit betreft zoals gezegd een tijdsbestek dat buiten de reikwijdte van de Wuv valt.
3.3.
Verweerder heeft dus terecht geconcludeerd dat vervolging in de zin van de Wuv niet is komen vast te staan. Dat appellant, om medische redenen, evenmin gelijk is gesteld met de vervolgde behoeft, nu appellant daar in beroep in het geheel niet op is ingegaan, geen nadere bespreking.
3.4.
Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2016.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) C. Moustaïne

HD