ECLI:NL:CRVB:2016:1451

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 april 2016
Publicatiedatum
21 april 2016
Zaaknummer
15/3382 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om toekenningen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo)

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1936 in het voormalig Nederlands-Indië, een aanvraag ingediend voor toekenningen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen door de Pensioen- en Uitkeringsraad op 2 april 2003, omdat niet was gebleken dat appellant was getroffen door oorlogsgeweld. Dit besluit werd na bezwaar gehandhaafd. Appellant heeft in de loop der jaren meerdere verzoeken ingediend om de afwijzing te herzien, maar telkens zonder succes. In zijn laatste verzoek, ingediend in december 2014, verwees appellant naar een medisch verslag uit 1984, maar ook deze aanvraag werd afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of gegevens waren die aanleiding gaven tot herziening van de eerdere besluiten.

Tijdens de zitting op 10 maart 2016 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat hij als oorlogsslachtoffer psychische problemen heeft door oorlogshandelingen en dat hij vanwege het oorlogsgeweld naar Nederland heeft moeten vluchten. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat voor toewijzing van een aanvraag op grond van de Wubo, de aanvrager direct betrokken moet zijn geweest bij oorlogsgeweld. De Raad heeft vastgesteld dat de door appellant gestelde vlucht naar Nederland in 1956 niet kan worden aangemerkt als een relevante gebeurtenis in de zin van de Wubo, die alleen betrekking heeft op oorlogsgebeurtenissen tot 27 december 1949 in het voormalig Nederlands-Indië.

De Raad heeft geconcludeerd dat er geen nieuwe feiten of gegevens zijn gepresenteerd die tot een andere beslissing zouden moeten leiden. Het besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad om de aanvraag niet te herzien, is derhalve door de Raad bevestigd. De uitspraak werd gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van griffier C. Moustaïne, en is openbaar uitgesproken op 21 april 2016.

Uitspraak

15/3382 WUBO
Datum uitspraak: 21 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 9 april 2015, kenmerk BZ01836545 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2016. Daar is appellant verschenen, bijgestaan door F. Blommaert. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1936 in het toenmalig Nederlands-Indië, heeft in november 2002 een aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de Wubo. Verweerder heeft die aanvraag afgewezen bij besluit van 2 april 2003 en dat besluit, na gemaakt bezwaar, gehandhaafd bij besluit van 30 juni 2003 op de grond dat niet is gebleken dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld. Overwogen is dat niet is komen vast te staan dat appellant tijdens de Japanse bezetting geïnterneerd is geweest. Het verblijf in het B-kamp in Perak te Soerabaja in de Bersiap-periode kan niet worden aangemerkt als een gebeurtenis in de zin van de Wubo, aangezien het een opvangkamp betreft. Het tegen het besluit van 30 juni 2003 ingestelde beroep is door de Raad bij uitspraak van 19 mei 2004, 03/3939 WUBO, ongegrond verklaard.
1.2.
Een in september 2004 ingediend verzoek van appellant om de eerdere afwijzing te herzien is door verweerder afgewezen bij besluit van 30 december 2004 en na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij besluit van 28 april 2005 op de grond dat appellant geen relevante nieuwe gegevens heeft overgelegd die, als zij destijds bekend zouden zijn geweest, tot een andere beslissing zouden hebben geleid. Tegen het besluit van 28 april 2005 is geen beroep ingesteld.
1.3.
In december 2014 heeft appellant opnieuw verzocht om toekenningen op grond van de Wubo. Ter ondersteuning van zijn aanvraag heeft appellant verwezen naar een medisch verslag uit 1984 van de zenuwarts S. Pruyt. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 3 februari 2015 op de grond dat appellant geen nieuwe feiten of gegevens heeft vermeld die aanleiding geven de eerdere afwijzing te herzien. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard
1.4.
In beroep stelt appellant dat hij wel oorlogsslachtoffer is en psychische problemen heeft door oorlogshandelingen. Zo vermeldt hij dat hij vanwege het oorlogsgeweld naar Nederland heeft moeten vluchten. Daarnaast stelt appellant dat in Soerabaja zo hevig is gevochten dat het niet anders kan dan dat alle bewoners van Soerabaja oorlogscalamiteiten hebben meegemaakt.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Voorop wordt gesteld dat voor toewijzing van een aanvraag op grond van de Wubo als eerste voorwaarde geldt dat de aanvrager direct betrokken moet zijn geweest bij oorlogsgeweld in de zin van de Wubo. Pas als een zodanige betrokkenheid is vastgesteld, kunnen de medische gevolgen daarvan aan de orde komen. In deze zaak heeft verweerder dan ook terecht (her)beoordeeld of sprake is van een betrokkenheid bij oorlogsgeweld. De medische argumenten die appellant naar voren heeft gebracht en op grond waarvan hij stelt aanspraken aan de Wubo te kunnen ontlenen, kunnen bij die beoordeling nog geen rol spelen.
2.2.
Op grond van artikel 61, derde lid, van de Wubo is verweerder bevoegd op een daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door hem gegeven beschikking in het voordeel van de bij die beschikking betrokkene te herzien. Gelet op het karakter van deze discretionaire bevoegdheid, kan de Raad het bestreden besluit slechts met terughoudendheid toetsen. Daarbij staat de vraag centraal of nieuwe feiten of gegevens naar voren zijn gekomen die tot een andere beslissing zouden moeten leiden.
2.3.
Zulke feiten of gegevens zijn niet naar voren gekomen. De door appellant gestelde vlucht naar Nederland heeft plaatsgevonden in 1956 en kan om die reden niet worden aangemerkt als een gebeurtenis in de zin van de Wubo. De Wubo - voor zover hier van belang - heeft alleen betrekking op oorlogsgebeurtenissen die zich tot 27 december 1949 in het toenmalig Nederlands-Indië hebben voorgedaan. Dat in Soerabaja hevig is gevochten is onvoldoende om te aanvaarden dat appellant bij die gebeurtenissen persoonlijk en direct betrokken is geweest.
2.4.
Het besluit van verweerder om niet tot herziening over te gaan kan de terughoudende toets van de Raad doorstaan. Het beroep moet daarom ongegrond worden verklaard. Daarmee is zeker niet miskend dat appellant angstige omstandigheden heeft ervaren, maar voor een erkenning als getroffene door oorlogsgeweld als bedoeld in de Wubo is enige (objectieve) bevestiging van een (persoonlijke) betrokkenheid vereist.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2016.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) C. Moustaïne

HD