ECLI:NL:CRVB:2016:1437
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van bijstandsuitkeringen na ontvangst van middelen uit huwelijksboedel
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante ontving sinds 2003 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en heeft in 2013 een bedrag van € 26.146,85 ontvangen uit de verdeling van haar huwelijksboedel. Het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst en Kredietbank Alblasserwaard/Vijfheerenlanden heeft vervolgens de bijstand over een bepaalde periode ingetrokken en de kosten van bijstand teruggevorderd, omdat appellante niet had gemeld dat zij deze middelen had ontvangen. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het dagelijks bestuur rekening had moeten houden met haar schulden en dat zij niet in staat is om de terugvordering te voldoen.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het dagelijks bestuur bevoegd was om de kosten van bijstand terug te vorderen, omdat appellante over middelen beschikte die de grens van het vrij te laten vermogen overschreden. De Raad heeft vastgesteld dat de schulden van appellante, die na de aanvang van de bijstand zijn ontstaan, niet in aanmerking kunnen worden genomen bij de beoordeling van het vermogen. Ook de stelling van appellante dat zij onvoldoende inkomen heeft om aan de terugvordering te voldoen, is niet onderbouwd. De Raad heeft het hoger beroep van appellante ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.