ECLI:NL:CRVB:2016:1398
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand op verzoek van de aanvrager en de gevolgen van een misverstand over studiefinanciering
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand op verzoek van de appellante, die sinds 27 november 2012 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante heeft op 1 maart 2013 haar bijstand opgezegd, omdat zij studiefinanciering wilde aanvragen voor haar opleiding aan de Haagse Hogeschool. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft echter geen bewijs van toekenning van de studiefinanciering ontvangen en heeft daarop de bijstand van appellante met terugwerkende kracht ingetrokken. De rechtbank heeft het bezwaar van appellante tegen deze intrekking gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geoordeeld dat het college terecht de bijstand heeft ingetrokken. De Raad oordeelt dat appellante niet kan volhouden dat haar beëindigingsverzoek berustte op een misverstand, aangezien zij dit pas in hoger beroep naar voren heeft gebracht. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten. De Raad concludeert dat het college op goede gronden heeft gehandeld en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.