ECLI:NL:CRVB:2016:1393

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 april 2016
Publicatiedatum
19 april 2016
Zaaknummer
15-4801 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag langdurigheidstoeslag wegens onduidelijke woonsituatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellante, die een uitkering ontvangt op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong), had een langdurigheidstoeslag aangevraagd. Deze aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort, omdat appellante tijdens een deel van de referteperiode een inkomen had dat hoger was dan de voor haar geldende bijstandsnorm. Dit was het gevolg van de inschrijving van een getuige op haar woonadres, wat de bijstandsnorm verlaagde.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen de afwijzing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat de getuige, ondanks zijn inschrijving op haar adres, daar feitelijk niet woonde. De verklaringen van de getuige en zijn zus werden niet als voldoende bewijs gezien om aan te tonen dat de getuige niet op het adres van appellante verbleef. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank moest worden bevestigd.

De uitspraak benadrukt het belang van de woonsituatie en de inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) bij het bepalen van de rechtmatigheid van de aanvraag voor een langdurigheidstoeslag. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/4801 WWB
Datum uitspraak: 19 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
25 mei 2015, 14/4841 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.F. Vogel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Vogel. Tevens is verschenen de door appellante meegebrachte getuige
[naam getuige B] te [woonplaats] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
J.H. de Vos.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong). Appellante staat met twee kinderen in de Basisregistratie personen (BRP) ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats] . Sinds 4 oktober 2013 staat ook [naam getuige B] (B) op dit adres met een woonadres ingeschreven.
1.2.
Namens appellante heeft haar bewindvoerder op 10 maart 2014 een langdurigheidstoeslag over het jaar 2014 aangevraagd.
1.3.
Bij besluit van 14 april 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 juli 2014 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante gedurende (een deel van) de referteperiode van zestig maanden een inkomen heeft genoten dat hoger is dan de voor haar geldende bijstandsnorm, zodat zij niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een langdurigheidstoeslag. Dit hangt samen met het feit dat B vanaf 4 oktober 2013 woonachtig is op het adres van appellante en zij woonkosten met hem heeft kunnen delen. Als gevolg daarvan komt de bijstandsnorm voor appellante op een lager bedrag uit dan het inkomen dat appellante in die periode feitelijk heeft genoten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het college, gelet op de inschrijving (met instemming van appellante) van B op het woonadres van appellante, er terecht vanuit is gegaan dat B vanaf 4 oktober 2013 bij appellante woonachtig was en dit van invloed was op de hoogte van het inkomen van appellante. De rechtbank heeft bij haar oordeel betrokken dat B ter zitting als getuige heeft verklaard dat hij het adres van appellante slechts als postadres heeft gebruikt en vanaf 4 oktober 2013 daadwerkelijk verbleef in de dag- en nachtopvang van [naam opvang] , maar dat deze verklaring geen steun vindt in de registratie van [naam opvang] . Uit de registratie van [naam opvang] komt onder meer naar voren dat B in de maanden oktober 2013, november 2013 en tot 23 december 2013 geen gebruik heeft gemaakt van de nachtopvang van [naam opvang] . Uit de verklaring van de zus van B, die inhoudt dat B vanaf augustus 2013 tot april 2014 de weekenden, verjaardagen en feestdagen bij haar in [plaatsnaam] heeft verbleven, blijkt evenmin dat B niet bij appellante woonachtig was. Appellante heeft volgens de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat B ondanks zijn inschrijving op haar woonadres daar feitelijk niet woonde.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat zij met de verklaringen van B en van de zus van B, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij aan de voorwaarden voldoet voor de langdurigheidstoeslag. Zij heeft evenals in beroep betoogd dat B weliswaar op haar adres stond ingeschreven, maar dat hij nooit op haar adres heeft gewoond of daar zijn hoofdverblijf heeft gehad.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Aangezien het hier om een aanvraagsituatie gaat, is het aan appellante om aannemelijk te maken dat zij voldoet aan de vereisten om voor een langdurigheidstoeslag in aanmerking te komen, waaronder de hier aan de orde zijnde voorwaarde dat het inkomen van appellante in de van toepassing zijnde referteperiode niet hoger is dan de voor haar geldende bijstandsnorm.
4.2.
Voor het vaststellen van de hoogte van de voor appellante geldende bijstandsnorm is de woonsituatie van belang. Vaststaat dat B vanaf 4 oktober 2013 met een woonadres stond ingeschreven op het adres van appellante in de BRP.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel berust worden onderschreven. Appellante is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat B, ondanks zijn inschrijving met een woonadres in de BRP op haar adres, niet woonde op haar adres. De niet onderbouwde verklaring van B ter zitting van de Raad dat hij steeds heeft verbleven bij
A. [M.] , maar zich niet op zijn adres kon inschrijven, is niet te verenigen met hetgeen B ter zitting van de rechtbank heeft verklaard. B noch appellante hebben hiervoor een plausibele verklaring kunnen geven.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2016.
(getekend) A.M. Overbeeke
(getekend) S.W. Munneke

HD