ECLI:NL:CRVB:2016:1386

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2016
Publicatiedatum
18 april 2016
Zaaknummer
14/4916 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging nabestaandenuitkering op basis van arbeidsongeschiktheid onder de Algemene nabestaandenwet

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de nabestaandenuitkering van appellante, die sinds 1 mei 1998 een uitkering ontving op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW). Appellante ontving daarnaast een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft de nabestaandenuitkering en het halfwezenpensioen per 1 juli 2013 beëindigd, omdat het jongste kind van appellante achttien jaar werd. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, stellende dat zij meer dan 45% arbeidsongeschikt is.

De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de adviezen van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv zorgvuldig waren en dat er geen aanleiding was om deze adviezen te betwisten. Appellante heeft in hoger beroep opnieuw gewezen op het rapport van neuroloog A.H.C. Geerlings, maar de Raad heeft geoordeeld dat de situatie in 2013 ter beoordeling staat en dat de eerdere rapportages niet relevant zijn voor de huidige beoordeling.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij het oordeel van de rechtbank over de arbeidsongeschiktheid van appellante op 1 juli 2013 werd onderschreven. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een deskundige in te schakelen en heeft de beslissing van de Svb om de uitkering te beëindigen gehandhaafd. Er is geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

14/4916 ANW
Datum uitspraak: 15 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 juli 2014, 14/3406 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I. de Vink, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Vink. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. K. Verbeek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante ontving sinds 1 mei 1998 een nabestaandenuitkering en een halfwezenpensioen op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW).
1.2.
Appellante ontvangt van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) sinds 2001 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In het kader van de beroepsprocedure die tot deze toekenning heeft geleid, is op 26 april 2004 rapport uitgebracht door de neuroloog A.H.C. Geerlings. In 2008 heeft het Uwv appellantes recht op uitkering herbeoordeeld. Bij besluit van 4 maart 2008 heeft het Uwv geoordeeld dat appellantes uitkering ongewijzigd blijft.
1.3.
Nadat de Svb appellante had medegedeeld dat de nabestaandenuitkering en het halfwezenpensioen met ingang van 1 juli 2013 zouden worden beëindigd omdat haar jongste kind op 6 juni 2013 achttien jaar zou worden, heeft appellante de Svb bericht dat zij recht houdt op nabestaandenuitkering omdat zij meer dan 45% arbeidsongeschikt is. Nadat de Svb advies had ingewonnen bij het Uwv, heeft hij bij besluit van 28 mei 2013 de nabestaandenuitkering en de halfwezenuitkering van appellante met ingang van 1 juli 2013 beëindigd. Namens appellante is bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van de nabestaandenuitkering. Bij besluit van 20 maart 2014 (bestreden besluit) heeft de Svb dit bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat advies is uitgebracht door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien om de onderzoeken van deze artsen onzorgvuldig te achten en evenmin om hun medisch oordeel voor onjuist te houden. Het rapport van de neuroloog Geerlings, waarnaar de gemachtigde van appellante heeft verwezen, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel, nu dit rapport in 2004 is uitgebracht en de situatie in 2013 ter beoordeling staat. Verder zijn de door de neuroloog Geerlings aangegeven beperkingen niet wezenlijk anders dan de beperkingen die door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep nu in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zijn vastgelegd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien tot inschakeling van een deskundige over te gaan.
3.1.
De Raad overweegt het volgende.
3.2.
Voor de van toepassing zijnde regelgeving verwijst de Raad naar overweging 4.1 van de aangevallen uitspraak.
3.3.
Tussen partijen is in geschil of appellante op 1 juli 2013 meer dan 45% arbeidsongeschikt was. Het oordeel van de rechtbank hierover kan worden onderschreven.
3.4.
De Svb heeft zich laten adviseren door het Uwv. Nu het geschil zich toespitst op de voor appellante op medische gronden vastgestelde beperkingen voor het verrichten van arbeid, zijn van deze advisering met name de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van belang. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat deze adviezen op zorgvuldig onderzoek berusten en dat er geen aanleiding is de conclusies voor onjuist te houden.
3.5.
De gemachtigde van appellante heeft ook in hoger beroep gewezen op het rapport van de neuroloog Geerlings en een behandelplan uit september/december 2013 in verband met psychische klachten. Wat de rapportage van de neuroloog Geerlings betreft wordt verwezen naar de overwegingen van de rechtbank. Ten aanzien van de psychische klachten geldt dat, zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgemerkt, in de FML rekening is gehouden met een beperkte psychische draagkracht. Voor zover uit het behandelplan kan worden afgeleid dat ruimtes met veel mensen bij appellante angstgevoelens oproepen, wordt opgemerkt dat in het merendeel van de door de arbeidsdeskundige van het Uwv geselecteerde functies in kleinere groepen wordt gewerkt. Evenmin als de rechtbank ziet de Raad aanleiding tot inschakeling van een deskundige.
3.6.
Het onder 3.4 en 3.5 overwogene leidt tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en
E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van R.I. Troelstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2016.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) R.I. Troelstra

AP