ECLI:NL:CRVB:2016:138

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 januari 2016
Publicatiedatum
14 januari 2016
Zaaknummer
15-1275 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning en overgang naar de LFNP-functie van Bedrijfsvoeringspecialist in het kader van het Arbeidsvoorwaardenakkoord sector Politie

In deze zaak gaat het om de toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van Bedrijfsvoeringspecialist voor appellante, die eerder de functie van Juridisch Beleidsmedewerker bekleedde. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het beroep van appellante tegen het besluit van de korpschef ongegrond verklaarde. De Raad oordeelt dat de transponeringstabel, die onderdeel uitmaakt van de Regeling overgang naar een LFNP functie, als een algemeen verbindend voorschrift kan worden beschouwd, hoewel appellante betoogt dat dit niet het geval is. De Raad stelt vast dat appellante niet heeft aangetoond dat de matching niet overeenkomstig de Regeling heeft plaatsgevonden of dat het resultaat onhoudbaar is. Het beroep op de hardheidsclausule wordt eveneens afgewezen, omdat de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de omstandigheden van appellante geen onbillijkheid van overwegende aard opleveren. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst erop dat de verantwoordelijkheid voor functieonderhoud bij de ambtenaar ligt. De uitspraak is openbaar gedaan op 14 januari 2016.

Uitspraak

15/1275 AW
Datum uitspraak: 14 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
8 januari 2015, 14/5803 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. van Overdam, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven om de zaak buiten zitting af te doen.

OVERWEGINGEN

1.1.
In het Arbeidsvoorwaardenakkoord sector Politie 2008-2010 is onder meer afgesproken dat voor de sector Politie landelijk een nieuw functiegebouw zal gaan gelden. Daartoe is een stelsel van (uiteindelijk) 92 functies met daarbij behorende functiebenamingen ontwikkeld, voorzien van een waardering per functie. Dit geheel wordt aangeduid als het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) en is vastgelegd in de Regeling vaststelling LFNP (Stcrt. 2013, nr. 13079). Voor een uiteenzetting over de onderscheiden stappen in het kader van de invoering van het LFNP alsmede een weergave van de toepasselijke regelgeving verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663.
1.2.
De uitgangspositie van appellante voor de omzetting naar het LFNP is vastgesteld op de functie van Juridisch Beleidsmedewerker, salarisschaal 10.
1.3.
Op 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van appellante besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van Bedrijfsvoeringspecialist B, met als vakgebied Bedrijfsvoeringspecialismen, gewaardeerd in salarisschaal 10. Bij besluit van
23 juli 2014 (bestreden besluit) is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, kort samengevat en voor zover hier van belang, overwogen dat aan het bestreden besluit een bevoegdheidsgebrek kleeft, maar dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden gepasseerd nu appellante door dit gebrek niet in haar belangen is geschaad. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de transponeringstabel, behorende bij de Regeling overgang naar een LFNP functie, Stcrt. 2013, nr. 13141 (Regeling), als een algemeen verbindend voorschrift is te beschouwen en dat deze ten grondslag kon worden gelegd aan de jegens appellante tot stand gebrachte besluitvorming. De rechtbank heeft voorts overwogen dat in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen grond is te vinden voor toepassing van de hardheidsclausule.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Appellante heeft aangevoerd dat de rechtbank het bevoegdheidsgebrek ten onrechte heeft gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Ter zake wordt verwezen naar de onder 1.1 genoemde uitspraak van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550. Het overwogene in die uitspraak in aanmerking genomen, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen. Nu de rechtbank het bestreden besluit ondanks het vermeende gebrek in stand heeft gelaten, is er geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak op dit punt. Aan de beroepsgrond van appellante over de toepassing van artikel 6:22 van de Awb en over het ontbreken van een veroordeling in de proceskosten komt de Raad niet meer toe.
3.2.
Voorts heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank de transponeringstabel ten onrechte heeft aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift en dat deze niet als grondslag voor het bestreden besluit had mogen dienen. Ter zake wordt wederom verwezen naar de onder 1.1 genoemde uitspraak van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550. Het overwogene in die uitspraak in aanmerking genomen, stelt appellante op zichzelf beschouwd terecht dat de transponeringstabel het karakter van een algemeen verbindend voorschrift ontbeert, maar dat neemt niet weg dat de tabel als grondslag mag dienen voor besluitvorming als hier aan de orde, waarbij de korpschef in beginsel mag volstaan met een verwijzing daarnaar. Deze beroepsgrond slaagt niet.
3.3.
Appellante heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de matching in haar geval niet overeenkomstig de Regeling is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten. Zoals volgt uit de meergenoemde uitspraak van 1 juni 2015 is de enkele stelling dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest niet voldoende.
3.4.
Het betoog van appellante dat haar beroep op de hardheidsclausule als bedoeld in
artikel 5, vierde lid, van de Regeling ten onrechte is verworpen, slaagt evenmin. De korpschef heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door appellante naar voren gebrachte omstandigheden niet leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard en dat evenmin sprake is van een bijzondere situatie in de zin van deze bepaling. Zoals de Raad in zijn uitspraken van 1 juni 2015 heeft overwogen, is de hardheidsclausule niet bedoeld om (alsnog) rekening te houden met werkzaamheden waarvoor functieonderhoud gevraagd had kunnen worden of met extra werkzaamheden, specifieke werkzaamheden, bijzondere situaties en afspraken die in de uitgangspositie vastgelegd hadden kunnen zijn. De hardheidsclausule is niet bedoeld om de uitgangspositie te corrigeren. Dit volgt ook uit de toelichting op artikel 5, vierde lid, van de Regeling, waarin het grote belang is benadrukt van een juiste vaststelling van de uitgangspositie.
3.5.
Verder heeft appellante in het kader van de hardheidsclausule aangevoerd dat haar functie van Juridisch Beleidsmedewerker inhoudelijk het meest vergelijkbaar is met de LFNP-functie Bedrijfsvoeringspecialist C (salarisschaal 11). Die stelling rechtvaardigt de toepassing van de hardheidsclausule evenmin. Dat een politieambtenaar kan overgaan naar een LFNP-functie waarvan de inhoud afwijkt van zijn korpsfunctie, is inherent aan de (door de regelgever) bewust gekozen wijze waarop moet worden gematcht en is ook verklaarbaar uit het gegeven dat de werkzaamheden binnen verschillende politieregio’s worden ondergebracht in één nieuw landelijk functiegebouw. De Raad verwijst in dit kader eveneens naar zijn meergenoemde uitspraak van 1 juni 2015.
3.6.
Evenmin leidt het standpunt van appellante dat haar takenpakket door de matching een (ernstige) verschraling ondergaat tot een ander oordeel. Zoals in 3.5 is overwogen is het inherent aan de (door de regelgever) bewust gekozen wijze waarop moet worden gematcht dat een politieambtenaar kan overgaan naar een LFNP-functie waarvan de inhoud afwijkt van zijn korpsfunctie. Een eventuele verschraling van het takenpakket van appellante kan niet worden beschouwd als een onbedoelde onbillijke uitwerking van de Regeling. De uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 januari 2015 (ECLI:NL:BRE:2015:374), waarnaar appellante in dit kader heeft verwezen, is inmiddels achterhaald door de onder 1.1 genoemde uitspraken van de Raad.
3.7.
Voorts heeft appellante betoogd dat haar is toegezegd dat bestaande beloningsverschillen - onder functionarissen met een naar en inhoud vergelijkbare functie en takenpakket - ten gunste van haar zouden worden rechtgezet bij de toekenning en overgang naar een
LFNP-functie. Dit betoog faalt. Niet gebleken is dat er van de kant van de korpschef in zoverre uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij appellante gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt.
3.8.
Verder behoort het tot de verantwoordelijkheid van de ambtenaar om functieonderhoud te vragen en het afzien daarvan dient voor zijn risico te blijven. De stelling van appellante dat zij - gezien de naar aard en inhoud buitengewoon generieke aard van haar korpsfunctiebeschrijving - niet via de weg van functieonderhoud had kunnen anticiperen/inspelen op het resultaat van de matching, treft evenmin doel.
3.9.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak komt, met verbetering van gronden, voor bevestiging in aanmerking.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2016.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) P.W.J. Hospel

HD