ECLI:NL:CRVB:2016:1368
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na zwangerschapsklachten
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die zich ziek had gemeld wegens zwangerschapsklachten. Appellante was werkzaam als schoonmaakster en heeft zich op 6 juli 2011 ziek gemeld. Na haar bevalling op 21 februari 2012 ontving zij een uitkering op basis van de Wet arbeid en zorg (Wazo) en later ziekengeld op grond van de ZW. Op 1 oktober 2013 concludeerde de verzekeringsarts dat appellante per 9 oktober 2013 weer geschikt was voor haar werkzaamheden. Het Uwv heeft dit besluit genomen, maar appellante ging hiertegen in beroep.
De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen op inzichtelijke wijze hadden gemotiveerd dat appellante ondanks haar klachten geschikt was voor haar werkzaamheden. Appellante was het niet eens met deze uitspraak en ging in hoger beroep. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat haar psychische klachten waren onderschat.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat appellante in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die tot een ander oordeel konden leiden. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de inschatting van de verzekeringsartsen van het Uwv. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.