ECLI:NL:CRVB:2016:1355

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2016
Publicatiedatum
15 april 2016
Zaaknummer
14/5656 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wajong 2010

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had op 10 september 2013 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op 22 november 2013 aan appellant een uitkering toegekend, maar deze was niet als duurzaam aangemerkt. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar gemaakt, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant herhaald dat het Uwv ten onrechte heeft geconcludeerd dat er op de datum van zijn aanvraag sprake was van volledige, maar niet van duurzame arbeidsongeschiktheid. De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeert dat het Uwv het recht op uitkering van appellant terecht niet eerder dan met ingang van 31 december 2013 heeft vastgesteld, 16 weken na de aanvraag. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/5656 Wajong
Datum uitspraak: 15 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
10 september 2014, 14/1706 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.N. Ritzer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2016. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft op 10 september 2013 een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010).
1.2.
Bij besluit van 22 november 2013 heeft het Uwv na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek aan appellant met ingang van 31 december 2013 een uitkering op grond van de Wajong 2010 toegekend. In het aan dit besluit ten grondslag liggende rapport van 28 oktober 2013 heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat appellant al voor zijn
17e verjaardag, [geboortedag] 2010, beperkt was als gevolg van psychische klachten en dat geen sprake is geweest van volledig herstel binnen 1 jaar na het bereiken van het einde van de wachttijd. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant op 31 december 2013, 16 weken na de aanvraag, tijdelijk niet belastbaar was wegens een intensieve therapie (opname) gedurende 4 maanden, 5 dagen per week. De verzekeringsarts acht aannemelijk dat op termijn, na afronding van de therapie, wel duurzame participatiemogelijkheden ontstaan. Vervolgens heeft de arbeidskundige in zijn rapport van 20 november 2013 geconcludeerd dat appellant tijdelijk geen participatiemogelijkheden heeft, zodat hij in aanmerking komt voor arbeidsondersteuning vanuit de Wajong 2010.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit, welk bezwaar betrekking heeft op de ingangsdatum van de uitkering, is bij besluit van 17 februari 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv voldoende heeft onderbouwd dat op termijn sprake is van duurzame participatiemogelijkheden. Appellant heeft het rapport van de verzekeringsarts betwist zonder daar een onderbouwing voor te geven.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat het Uwv ten onrechte heeft geconcludeerd dat op de datum van zijn aanvraag van 10 september 2013 sprake was van volledige, maar niet van duurzame arbeidsongeschiktheid.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de voor appellant met ingang van 31 december 2013 vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid als duurzaam in de zin van artikel 2:4, tweede lid, van de Wajong 2010 is aan te merken.
4.2.
Ingevolge artikel 2:4, eerste lid, van de Wajong 2010 is als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van hoofdstuk 2 van deze wet en de daarop berustende bepalingen aan te merken, degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid niet meer dan 20% te verdienen van het maatmaninkomen. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan, een medisch stabiele of verslechterende situatie en het blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant ten tijde in geding niet voldeed aan de voorwaarden voor het aannemen van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. In hoger beroep heeft appellant zijn claim dat sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid niet nader onderbouwd met (medische) informatie. De Raad concludeert dat het Uwv, gelet op artikel 2:15, tweede lid, van de Wajong 2010, het recht op uitkering van appellant dan ook terecht niet eerder dan met ingang van 16 weken na de datum van de aanvraag heeft vastgesteld, te weten op 31 december 2013.
4.4.
Op grond van wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en P. Vrolijk en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) L.H.J. van Haarlem

MO