1.4.De minister heeft het tegen het besluit van 11 december 2013 gemaakte bezwaar bij besluit van 10 april 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat het rapport van het huisbezoek van 4 november 2013 een voldoende feitelijke grondslag biedt voor het standpunt dat appellant op dat moment niet woonde op zijn gba-adres. De verklaring van appellant dat hij geen sleutel had van de deur van de centrale toegangshal van het flatcomplex, omdat hij deze verloren had en dat hij in afwachting was van een nieuwe sleutel, acht de minister, gelet op het feit dat deze verklaring eerst in bezwaar is gegeven, niet aannemelijk. Voorts heeft appellant in bezwaar verklaard dat hij slechts twee studieboeken op zijn gba-adres had liggen, omdat zijn studiestof voornamelijk digitaal wordt aangeboden. Vervolgens heeft de minister appellant geconfronteerd met een boekenlijst van zijn studie waaruit blijkt dat hij in ieder geval zou moeten beschikken over studieboeken Duits, Engels, Nederlands en rekenen. In reactie hierop heeft appellant verklaard dat de boeken Engels en Nederlands op zijn gba-adres lagen en de boeken Duits en rekenen bij zijn ouders. Op zijn gba-adres lagen alleen de boeken die hij op dat moment nodig had. Nu appellant deze verklaring eerst bij de hoorzitting in bezwaar, na de confrontatie met de boekenlijst, heeft gegeven, acht de minister deze verklaring ongeloofwaardig. Daar komt bij dat indien deze boeken op het gba-adres hadden gelegen, het op de weg van appellant had gelegen om deze boeken te tonen aan de controleurs tijdens het huisbezoek.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de minister, gelet op de bevindingen van de controleurs tijdens het huisbezoek op 4 november 2013, terecht heeft geconcludeerd dat appellant ten tijde van die controle niet woonde op zijn gba-adres. Aan haar oordeel heeft de rechtbank – onder meer – ten grondslag gelegd dat appellant wisselende verklaringen heeft gegeven ten aanzien van de in het rapport beschreven bevindingen van de controleurs. Op de vraag waarom in de kamer slechts enkele studieboeken van hem werden aangetroffen, heeft appellant aanvankelijk verklaard dat zijn studiestof voornamelijk digitaal wordt aangeboden. Nadat appellant vervolgens werd geconfronteerd met een boekenlijst van zijn studie, heeft hij verklaard dat zijn studieboeken bij zijn ouders liggen opgeslagen en dat hij op zijn gba-adres alleen die boeken heeft, die hij die week nodig heeft. Voorts heeft appellant aanvankelijk verklaard dat hij geen sleutel heeft van de deur van de centrale toegangshal van het flatcomplex en heeft hij gedetailleerd verteld hoe hij altijd het flatcomplex binnenkomt. Later heeft hij echter verklaard in afwachting te zijn van een nieuwe sleutel, omdat hij zijn sleutel verloren had. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat aan de door appellant in beroep overgelegde handtekeningenlijst geen waarde kan worden toegekend, nu daaruit niet kan worden afgeleid vanaf wanneer appellant op het gba-adres is komen wonen en wanneer appellant daar regelmatig door één van de buren is gezien.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij wisselende verklaringen heeft gegeven. Appellant heeft steeds slechts nadere aanvullende vragen beantwoord. De antwoorden op die nadere aanvullende vragen wijken niet af van, en zijn niet in strijd met, de antwoorden op de eerdere vragen, terwijl in het geheel niet gesproken kan worden van wisselende antwoorden op dezelfde vraag. Voorts stelt appellant dat indien aan de door hem overgelegde handtekeningenlijst geen waarde kan worden toegekend vanwege de door de rechtbank genoemde omstandigheden, evenmin waarde toekomt aan de door de minister gebruikte getuigenverklaringen.
4. De Raad oordeelt als volgt.