ECLI:NL:CRVB:2016:1307
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van bijzondere bijstand en dringende redenen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hengelo ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving vanaf 18 november 2010 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en had bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening van € 3.398,90 ontvangen. Na de intrekking van zijn bijstand per 18 juli 2012, heeft appellant niet voldaan aan zijn aflossingsverplichtingen. Het college heeft appellant verzocht om de bijzondere bijstand terug te betalen, wat appellant niet heeft gedaan. Het college heeft vervolgens de kosten van de bijzondere bijstand teruggevorderd op basis van artikel 58, tweede lid, van de WWB.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij geen inkomen heeft en niet in staat is de vordering te voldoen. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant niet betwist dat hij niet aan de voorwaarden voor terugvordering heeft voldaan. De enige vraag die nog ter beoordeling stond, was of er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De Raad heeft geoordeeld dat dringende redenen slechts kunnen bestaan in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van de terugvordering. Appellant is er niet in geslaagd om aan te tonen dat er sprake was van dergelijke dringende redenen. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak bevestigt.