ECLI:NL:CRVB:2016:1293

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 april 2016
Publicatiedatum
8 april 2016
Zaaknummer
14-5169 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering met betrekking tot psychische beperkingen en geschiktheid van functies

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 25 november 1996 een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met een arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek naar vermeende fraude door psychiaters, heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) een heronderzoek naar de gezondheidstoestand van appellant uitgevoerd. Dit leidde tot een schorsing van de uitkering per 1 oktober 2011 en een herziening per 1 januari 2007 naar een arbeidsongeschiktheid van 25-35%. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het Uwv heeft deze ongegrond verklaard.

De rechtbank Oost-Nederland heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellant gedeeltelijk gegrond verklaard, maar het Uwv heeft de uitkering opnieuw herzien. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische beperkingen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv op de datum in geding, 2 november 2011, voldoende rekening heeft gehouden met de psychische beperkingen van appellant. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat er geen aanwijzingen waren voor cognitieve problemen en dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellant.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, waarbij is geoordeeld dat het bestreden besluit op een zorgvuldige medische grondslag berust. De informatie van de behandelend psychiater en de psychiatrische expertise van Timmerman zijn niet voldoende om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. De Raad heeft geen aanleiding gezien om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

14/5169 WAO
Datum uitspraak: 8 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de rechtbank Overijssel van 13 augustus 2014, 14/914 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.C.M. Peper, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingestuurd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingestuurd en desgevraagd nadere stukken ingestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2016. Appellant is met bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is per 25 november 1996 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
1.2.
Naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek waarin onderzoek werd gedaan naar vermeende fraude door psychiaters, onder wie psychiater Gülsacan bij wie appellant onder behandeling stelt te zijn geweest, bestaande uit het afgeven van valse medische verklaringen, heeft het Uwv heronderzoek verricht naar de gezondheidstoestand van appellant. In het kader van dit heronderzoek heeft verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden, waarvan rapporten zijn opgemaakt van respectievelijk 21 september 2011 en 21 oktober 2011.
1.3.
De verzekeringsarts heeft in het kader van het onder 1.2 genoemd onderzoek aan psychiater J.H.M. van Laarhoven verzocht een psychiatrische expertise uit te voeren. In het rapport van 24 augustus 2011 heeft Van Laarhoven geconcludeerd dat het gedrag van appellant tijdens het onderzoek is aan te merken als “faking crazy” en dat niet betrouwbaar is vast te stellen of sprake is van beperking van de mogelijkheden om te functioneren. Verder heeft Van Laarhoven geconcludeerd dat gezien de presentatie van appellant tijdens het onderzoek aannemelijk is dat appellant bij de voorgaande beoordelingen door verzekeringsartsen van het Uwv een onjuist en onvolledig beeld van zijn klachten en belemmeringen heeft gegeven.
1.4.
Het Uwv heeft bij besluit van 28 september 2011 de WAO-uitkering van appellant geschorst met ingang van 1 oktober 2011. Bij besluit van 2 november 2011 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant herzien per 1 januari 2007 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%. Bij besluit van 15 november 2011 heeft het Uwv de onverschuldigd betaalde uitkering van appellant teruggevorderd. Het tegen deze besluiten gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 29 juni 2012.
1.5.
Appellant heeft in beroep tegen het besluit van 29 juni 2012 een expertiserapport van
14 augustus 2012 van psychiater dr. L. Timmerman ingebracht. Timmerman concludeert in dit rapport dat appellant lijdt aan een depressieve stoornis (dysthymie), mogelijk tevens een angststoornis, en dat hij energetisch beperkt is. In het rapport van de verzekeringsarts is hiermee onvoldoende rekening gehouden. De conclusies van de verzekeringsarts zijn niet consistent met de conclusies uit eerder verzekeringsgeneeskundig onderzoek, aldus appellant.
1.6.
Bij uitspraak van 14 maart 2013 heeft de rechtbank Oost-Nederland, voor zover nog van belang, het beroep van appellant voor zover het betrekking heeft op de herziening en terugvordering van de WAO-uitkering gegrond verklaard en het bestreden besluit in zoverre vernietigd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard voor zover het betrekking heeft op de schorsing van de uitkering per 1 oktober 2011. De rechtbank heeft de besluiten van 2 november 2011 en 15 november 2011 herroepen en haar uitspraak in de plaats gesteld van het vernietigde deel van het besluit van 29 juni 2012.
1.7.
Het Uwv heeft in de uitspraak van 14 maart 2013 berust en bij besluit van 8 augustus 2013 de WAO-uitkering van appellant met ingang van 2 november 2011 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 24 maart 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, met verwijzing naar haar onder 1.6 genoemde uitspraak van 14 maart 2013, overwogen dat in de onderhavige procedure de datum in geding 2 november 2011 is. De rechtbank heeft overwogen dat het bestreden besluit op een zorgvuldige medische grondslag berust. Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat nieuw medisch onderzoek had moeten plaatsvinden. De informatie van de behandelend psychiater van 9 september 2011 is naar het oordeel van de rechtbank voldoende meegenomen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en geeft geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). In het rapport van 24 maart 2014 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat, rekening houdend met de voor appellant geldende beperkingen, de geselecteerde functies geschikt voor hem zijn.
3. Appellant kan zich niet verenigen met de aangevallen uitspraak en heeft in hoger beroep aangevoerd, met verwijzing naar de psychiatrische expertise van Timmerman en informatie van zijn behandelend psychiater H.A.J.M. Hendrikx, dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische beperkingen en dat in de FML beperkingen hadden moeten worden opgenomen wat betreft het persoonlijk en sociaal functioneren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat partijen verdeeld houdt is de vraag of het Uwv per datum in geding, 2 november 2011, voldoende rekening heeft gehouden met de psychische beperkingen van appellant. Deze vraag wordt hierna bevestigend beantwoord.
4.2.
De verzekeringsarts heeft appellant op 28 april 2011 uitvoerig gesproken en geconcludeerd dat geen sprake was van aanwijzingen voor geheugenstoornissen of concentratiestoornissen dan wel anderszins cognitieve problemen. In zijn rapport van
21 september 2011 concludeert de verzekeringsarts dat uit de psychiatrische expertise van Van Laarhoven van 24 augustus 2011 volgt dat appellant bij Van Laarhoven bizar gedrag heeft vertoond wat niet het geval was tijdens het spreekuur bij de verzekeringsarts op 28 april 2011. Er is dan ook, aldus de verzekeringsarts, geen reden om beperkingen aan te nemen met betrekking tot het persoonlijk en sociaal functioneren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennis genomen van de informatie van de behandelend psychiater Hendrikx van
9 september 2011 en van de psychiatrische expertise van Timmerman van
14 augustus 2012. In het rapport van 26 oktober 2012 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de namens appellant ingebrachte informatie geen aanleiding vormt om te twijfelen aan het standpunt van de primaire verzekeringsarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep voert ter onderbouwing van zijn conclusie aan dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat appellant eerder heeft gesimuleerd. In het rapport van Timmerman van 14 augustus 2012 worden geen duidelijke aanwijzingen gevonden dat geprobeerd is om het medische beeld, dat in de expertise van Van Laarhoven wordt beschreven, te falsificeren. Het rapport leunt immers op de ervaren klachten van appellant waaraan duidelijk getwijfeld kan worden. Uit de brief van de behandelend psychiater van 9 september 2011 blijkt dat voornamelijk sprake is van psychische klachten waarvoor verzekerde medicatie wil zonder dat de psychiater tot een psychiatrisch ziektebeeld komt. Tot slot voert de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan dat de datum in geding van 2 november 2011 ruim voor de datum van de psychiatrische expertise van Timmerman ligt.
4.3.
In aanmerking genomen dat de in hoger beroep door appellant overgelegde informatie van de behandelend psychiater van appellant niet ziet op de datum in geding, is de rechtbank, gelet op hetgeen onder 4.2 is overwogen, terecht tot het oordeel gekomen dat het bestreden besluit berust op een zorgvuldige medische grondslag.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde beperkingen, moet het oordeel van de rechtbank worden onderschreven dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn en dat deze functies aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd mochten worden. Het Uwv heeft de geschiktheid van deze functies voor appellant in het arbeidskundige rapport van 24 maart 2014 afdoende toegelicht.
4.5.
Het overwogene onder 4.1 tot en met 4.4 leidt tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en
L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2016.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) L.H.J. van Haarlem

AP