ECLI:NL:CRVB:2016:1252

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 maart 2016
Publicatiedatum
7 april 2016
Zaaknummer
14/2682 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing aanvraag bijstandsverlening op basis van psychiatrische beperkingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Maastricht tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg. De rechtbank had het beroep van betrokkene, die een aanvraag om bijstand had ingediend, gegrond verklaard. Betrokkene had zich op 11 december 2012 gemeld voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Na een melding dat betrokkene werkzaam zou zijn in de seksbranche, heeft de Sociale Recherche een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot de afwijzing van de aanvraag door het college, omdat betrokkene niet aan de inlichtingenverplichting had voldaan. De rechtbank oordeelde echter dat betrokkene, gezien haar psychiatrische toestand, niet aan haar verklaringen kon worden gehouden en dat het college de aanvraag opnieuw moest beoordelen.

In hoger beroep heeft het college de uitspraak van de rechtbank bestreden. De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat, volgens vaste rechtspraak, een betrokkene in het algemeen aan een ondertekende verklaring tegenover een sociaal rechercheur kan worden gehouden, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering rechtvaardigen. De Raad concludeert dat in dit geval geen dergelijke bijzondere omstandigheden aanwezig zijn. Het CIZ-rapport dat betrokkene in beroep heeft overgelegd, biedt onvoldoende aanleiding om haar niet aan haar eerdere verklaring te houden. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van het college ongegrond.

Uitspraak

14/2682 WWB
Datum uitspraak: 29 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 4 april 2014, 13/1874 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. J.J.H.S. Thomassen, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2016. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door H.M. Pluijmaeckers. Namens betrokkene is mr. Thomassen verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene heeft zich op 11 december 2012 gemeld voor het doen van een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Naar aanleiding van een melding op 2 januari 2013 dat betrokkene werkzaam is in de seksbranche, heeft de Sociale Recherche Maastricht & Valkenburg a/d Geul (sociale recherche) een onderzoek ingesteld naar mogelijke inkomsten van betrokkene. In dat kader heeft de sociale recherche onder meer internetsites geraadpleegd en op 11 januari 2013 betrokkene gehoord. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van
28 januari 2013.
1.3.
Appellant heeft in de resultaten van het onderzoek aanleiding gezien om bij besluit van 14 januari 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 april 2013 (bestreden besluit), de aanvraag af te wijzen. Aan de besluitvorming heeft appellant ten grondslag gelegd dat betrokkene niet heeft voldaan aan de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17 van de WWB, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat betrokkene op grond van haar psychiatrische toestand, zoals die blijkt uit de in beroep nader overgelegde stukken, niet aan haar verklaringen tegenover de sociale recherche kan worden gehouden. Appellant dient de aanvraag opnieuw in behandeling te nemen en daarbij rekening te houden met de psychiatrische achtergrond van betrokkene.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 26 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2512) mag een betrokkene in het algemeen aan een aanvankelijk tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en vervolgens zonder enig voorbehoud ondertekende verklaring worden gehouden, tenzij sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat een uitzondering op dit uitgangspunt dient te worden gemaakt.
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat zich in het geval van betrokkene niet zodanige bijzondere omstandigheden voordoen dat op het in 4.1 genoemde algemene uitgangspunt een uitzondering moet worden gemaakt.
4.3.
Deze beroepsgrond slaagt. Betrokkene heeft in beroep een rapport van 31 maart 2013 van CIZ overgelegd in het kader van haar aanvraag om zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (CIZ-rapport). In het CIZ-rapport wordt geconcludeerd dat betrokkene bekend is met een conversiestoornis en zwakbegaafdheid. Voorts is sprake van een persoonlijkheidsproblematiek, die secundair is aan de intellectuele beperkingen, waarbij met name de dynamiek, passend bij een borderline persoonlijkheidsstoornis, op de voorgrond staat. Tevens wordt vastgesteld dat de beperkingen die betrokkene door haar psychiatrische aandoeningen ondervindt, matig zijn en dat betrokkene geen problemen heeft met het voeren van een gesprek. Gelet op de inhoud van het CIZ-rapport bestaat dan ook onvoldoende aanleiding om betrokkene reeds daarom niet aan haar op 11 januari 2013 afgelegde verklaring te houden.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad wat betrokkene overigens in beroep heeft aangevoerd beoordelen.
4.5.
Betrokkene heeft aangevoerd dat haar ex-echtgenoot foto’s op internet heeft geplaatst en daarbij de indruk heeft gewekt dat betrokkene als prostituee werkzaam was, wat niet klopt. Het onderzoek van appellant is te summier geweest om daarop de conclusie te kunnen baseren dat betrokkene werkzaam was als prostituee.
4.6.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.7.
Nadat appellant betrokkene had geconfronteerd met het bestaan van websites waarop staat dat zij seksuele handelingen tegen vergoeding aanbiedt, had het op de weg van betrokkene gelegen hierover de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Betrokkene heeft, voor zover thans van belang, het volgende verklaard:
“U deelt mij mede dat u heeft geconstateerd dat ik zelfstandige activiteiten verricht als prostituee en dat ik een eigen website heb (…) en dat ik op deze site mijn diensten aanbied om seksuele handelingen te verrichten voor geld. (…) Ik zeg u dat u daar niets mee te maken heeft. Ik doe wat ik wil. U vraagt mij naar mijn administratie omtrent deze zelfstandige werkzaamheden. Ik kan u zeggen dat ik geen administratie heb omtrent deze werkzaamheden. Ik kan u geen duidelijkheid geven met betrekking tot mijn verdiensten.”
Nu betrokkene met deze verklaring heeft geweigerd de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven, heeft zij niet aan de wettelijke inlichtingenverplichting voldaan. Daarbij komt dat betrokkene ook thans haar stelling dat de ex-echtgenoot de foto’s heeft geplaatst en dat wat op de site staat vermeld over het aanbieden van seksuele handelingen tegen betaling niet juist is, op geen enkele wijze nader heeft onderbouwd.
4.8.
Uit 4.6 en 4.7 volgt dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 26 april 2013 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en E.C.R. Schut en J.L. Boxum als leden, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2016.
(getekend) W.H. Bel
De griffier is buiten staat te ondertekenen

HD