ECLI:NL:CRVB:2016:1250
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verrekening van schuld en opschorting van bijstandsinhoudingen in het kader van de Wet werk en bijstand
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de bijstandsinhoudingen van appellante zijn herzien. Appellante ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en had bezwaar gemaakt tegen de inhoudingen die door het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk waren opgelegd. Het college had de bijstand van appellante herzien omdat zij geen melding had gemaakt van haar inkomsten uit de alleenstaande ouderkorting. Appellante verzocht om de inhoudingen opnieuw te beoordelen, maar het college stelde dat de beslagvrije voet niet van toepassing was. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante gegrond, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de opschorting van de verrekening van de schuld met de bijstand correct was toegepast. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van het college ongegrond. De Raad concludeerde dat het college op het juiste moment rekening had gehouden met de wijziging van omstandigheden die de beslagvrije voet verhoogden, en dat de inhoudingen op de bijstand van appellante terecht waren.