ECLI:NL:CRVB:2016:1240
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en beoordeling door verzekeringsarts
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die als allround medewerker werkzaam was, had zich op 28 januari 2013 ziek gemeld met hoofdpijn en nek- en rugklachten. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts op 3 juni 2013, werd vastgesteld dat appellant vanaf 4 juni 2013 weer in staat was om zijn arbeid te verrichten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vervolgens besloten dat appellant geen recht meer had op een Ziektewet-uitkering. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er voldoende gegevens waren om de beperkingen van appellant vast te stellen. In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank niet voldoende rekening had gehouden met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het kader van een Wajong-beoordeling, waarin beperkingen werden vastgesteld die zijn arbeid op de datum in geding in twijfel trokken. De Raad heeft echter geoordeeld dat de eerdere oordelen van de rechtbank en de verzekeringsartsen juist waren en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van appellant.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad concludeerde dat er geen proceskostenveroordeling nodig was, en de uitspraak werd openbaar gemaakt op 6 april 2016.