ECLI:NL:CRVB:2016:1236
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en beoordeling medische situatie van appellante
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die als onderwijsassistente werkte, had zich ziek gemeld vanwege verergerde diabetesklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde haar Ziektewet-uitkering per 4 februari 2014, na te hebben vastgesteld dat zij in staat was haar arbeid te verrichten. Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank bevestigde het standpunt van het Uwv, waarop appellante in hoger beroep ging.
In hoger beroep voerde appellante aan dat haar beperkingen waren onderschat en dat het Uwv niet alle relevante informatie had meegenomen in de beoordeling. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts alle relevante informatie had betrokken. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts over de medische situatie van appellante. De door appellante genoemde beginselen van behoorlijk bestuur werden niet geschonden, en de Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien hiervoor geen aanleiding bestond.