ECLI:NL:CRVB:2016:1224

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2016
Publicatiedatum
5 april 2016
Zaaknummer
15/317 WIA -T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over arbeidsongeschiktheidsbeoordeling en motivering van het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2016 een tussenuitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv. Appellant, die sinds 26 januari 2011 arbeidsongeschikt is door cardiovasculaire klachten, heeft een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet WIA. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 22 januari 2014 geen recht heeft op een uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt en zijn zaak is uiteindelijk voor de rechtbank gekomen, die het beroep ongegrond verklaarde.

In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere gronden herhaald en betoogd dat hij meer beperkingen heeft dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is vastgesteld. Hij heeft onder andere aangevoerd dat de geselecteerde functies niet passend zijn vanwege zijn beperkingen en dat hij niet beschikt over de vereiste diploma's voor bepaalde functies. De Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de arbeidskundige grondslag van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling onvoldoende is toegelicht. De Raad heeft het Uwv opgedragen om binnen zes weken de gebreken in het bestreden besluit te herstellen door een betere motivering te geven of andere voorbeeldfuncties te selecteren. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering in het kader van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling, zoals vereist in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

15/317 WIA-T
Datum uitspraak: 25 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
4 december 2014, 14/2096 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.I. Olivier hoger beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingebracht.
Partijen hebben nadere stukken ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2016. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Olivier. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.C.P. Veldman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 26 januari 2011 door cardiovasculaire klachten uitgevallen voor zijn werkzaamheden als buschauffeur schoolvervoer voor 38 uur per week.
1.2.
In verband met zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellant door een verzekeringsarts van het Uwv onderzocht. Deze verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 28 november 2012 vermeld dat in medische zin geobjectiveerd is vastgesteld dat appellant hypertensie heeft, die goed behandeld is met medicijnen. De geclaimde moeheidsklachten zijn niet medisch onderbouwd. Bij neurologisch onderzoek is gezocht naar tekenen van een CVA maar is niets gevonden. Hij heeft appellants beperkingen en mogelijkheden voor het verrichten van arbeid vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens is appellant - na verlenging van de loondoorbetalingsperiode - op 12 december 2013 wederom door een verzekeringsarts onderzocht. Deze verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 12 december 2013 vermeld dat bij KNO-onderzoek een obstructief slaapapneusyndroom (OSAS) is vastgesteld waarvoor de therapie niet helpt. Dat maakt het moeilijk om de klachten aan OSAS toe te schrijven. Volgens de verzekeringsarts blijven de klachten over, die consequent en consistent zijn. Echter, volgens de richtlijnen bestaat er geen grond voor een urenbeperking. Hij acht appellant wel beperkt wat betreft energetische belastbaarheid en heeft hem daarom onder meer beperkt geacht voor het verrichten van dynamische handelingen.
1.3.
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens in zijn rapport van 9 januari 2014 geconcludeerd dat appellant niet geschikt is voor zijn eigen werk en aan de hand van geselecteerde voorbeeldfuncties berekend dat de mate van appellants arbeidsongeschiktheid 28,5% bedraagt.
1.4.
Bij besluit van 9 januari 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 22 januari 2014 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet WIA omdat hij op die dag minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.5.
In het kader van zijn bezwaar tegen dit besluit heeft appellant een verslag van een neuropsychologisch onderzoek uit december 2011 ingebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 23 mei 2014 in reactie op dit verslag vermeld dat appellant wegens zijn benedengemiddelde intelligentie en trage informatieverwerking aangewezen is op routinematige arbeid. Op grond van de informatie van de KNO-arts met betrekking tot de OSAS acht hij appellant ook beperkt voor nacht-, avond- en wisselende diensten alsmede voor structureel overwerk. De FML is aangepast. Hij heeft te kennen gegeven op basis van de diagnostische en klinische gegevens geen medische argumenten te hebben voor een substantiële urenbeperking.
1.6.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens, rekening houdend met de aangepaste FML, een eerder geselecteerde functie laten vervallen. In zijn rapport van
3 juni 2014 heeft hij vermeld dat het opleidingsniveau van appellant vastgesteld is op niveau 3, omdat hij een LEAO-opleiding heeft afgesloten met een diploma. Alternatieve (oudere) opleidingen op dit niveau zijn onder andere VBO, MAVO en LHNO. Nieuwere opleidingen op dit niveau zijn VMBO, assistent- en basisberoepsopleiding MBO (niveau 1 en 2), alle met diploma afgesloten. Omdat bij appellant geen sprake is van objectief vastgesteld cognitief/verstandelijk verminderd vermogen moet hij op theoretische gronden in staat worden geacht te kunnen functioneren in functies waarvoor een van de genoemde opleidingen wordt gevraagd. Aan de hand van de resterende functies heeft deze arbeidsdeskundige berekend dat de mate van appellants arbeidsongeschiktheid 32,28% is.
1.7.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 januari 2014 is bij besluit van
17 juni 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen het standpunt van het Uwv te volgen dat bij de gevolgde opleiding ook de werkervaring van betrokkene van belang is. Doorslaggevend is of het niveau van de functie aansluit bij het werk- en denkniveau van appellant. Er is volgens de rechtbank geen reden om aan te nemen dat dit niet het geval is.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep de eerder aangevoerde gronden herhaald. Hij is meer beperkt dan in de FML is vastgesteld. Er dient een urenbeperking te worden aangenomen in verband met vermoeidheid door slaapapneu. Voorts dient de geselecteerde functie van soldering technician (Standaard Beroepenclassificatiecode (SBC) 111180) te vervallen omdat daarin met een soldeerbout gewerkt moet worden. De functie van telefonist (SBC-code 315120) is niet passend omdat daar piekbelasting in voorkomt. De functie van boekhouder, loonadministrateur (SBC-code 315040) is volgens appellant niet geschikt omdat in deze functie een MBO-2 diploma is vereist. Appellant heeft dat diploma niet. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat zijn beperkingen niet juist zijn vastgesteld een brief van het Centrum voor Somatisch Onvoldoende verklaarde Lichamelijke Klachten (SOLK) van
24 januari 2015 ingebracht. In deze brief is als behandeldiagnose gesteld: ernstige SOLK, met angst- en paniekaanvallen, forse depressieve klachten en sterk verlaagde fysieke en mentale mogelijkheden.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat in de gedingstukken geen aanknopingspunten zijn te vinden op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat appellant meer beperkingen heeft. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie van de behandelend artsen van appellant hebben betrokken in hun beoordeling. Tegenover het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop het Uwv zich heeft gebaseerd, heeft appellant geen onderbouwd medisch oordeel gesteld dat doet twijfelen aan de juistheid aan het standpunt van het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 13 januari 2016 te kennen gegeven dat in de brief van het Centrum voor SOLK van 24 januari 2015 geen nieuwe objectiveerbare medische feiten naar voren komen. Hij heeft daarbij verwezen naar het rapport van een verzekeringsarts van 7 april 2015 dat is opgesteld in het kader van de beoordeling van de vraag of appellant toegenomen beperkingen heeft. In dit rapport is vermeld dat in de brief van het Centrum voor SOLK wordt gesteld dat de klachten sinds 2011 bestaan. De verzekeringsarts acht in medisch opzicht geen reden aanwezig om de eerder opgestelde FML te wijzigen. Er wordt geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van dit standpunt.
4.2.
Met betrekking tot de geselecteerde voorbeeldfuncties wordt als volgt overwogen.
4.2.1.
Appellant heeft een beperking op beoordelingspunt 1.9.7, hetgeen inhoudt dat hij aangewezen is op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken. De functie van telefonist/receptionist met SBC-code 315120 kent een kenmerkende belasting op dit punt waarbij als toelichting van de arbeidsdeskundig analist is vermeld: ‘Bij pieken in winterseizoen (extreme kou) 150-200 telefonische storingsmeldingen per dag’. Door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is in de rapporten van 3 juni 2014 en 23 december 2015 onder meer toegelicht dat de belasting in deze functie meer als hectiek dan als productiepiek moet worden geïnterpreteerd en dat het geen deadlines of productiepieken betreft als bedoeld in de Basisinformatie CBBS. Daar is pas sprake van als deze vorm van belasting minstens eenmaal per week voorkomt.
4.2.2.
In de functiebeschrijvingen van de onder deze SBC-code vallende functies wordt vermeld dat er 25 tot 50 storingsmeldingen per dag worden verwerkt met uitschieters in winter-, stookseizoen bij extreme koude tot 150 tot 200 per dag, die deels direct, deels via de receptioniste/telefoniste of administratie binnenkomen, waarbij in het laatste geval zo’n 50 tot 75 vragen per dag worden afgevangen en worden doorverwezen naar een ander filiaal of direct naar de planner of servicemonteur. Van de werkzaamheden bestaat 45% uit het afhandelen van deze storingsmeldingen. De rest van de tijd worden andere werkzaamheden verricht. Wat er ook zij van de vraag of er in deze functie sprake is van veelvuldig deadlines en produktie pieken in de zin van het CBBS, gelet op deze functiebeschrijving gevoegd bij de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is voldoende inzichtelijk gemotiveerd dat de signalering op dit beoordelingspunt in deze functie geen overschrijding van appellants mogelijkheden betreft.
4.2.3.
Appellant is voorts beperkt geacht op beoordelingspunt 1.9.9, hetgeen inhoudt dat hij aangewezen is op werk zonder verhoogd persoonlijk risico. In de functie van soldering technician met SBC-code 111180 is als kenmerkende belasting op dit beoordelingspunt vermeld: werken met soldeerbout. De toelichting en motivering bij de signalering op dit punt luiden als volgt:
“Toelichting: zie rapportage.
Motivering: Geschikt omdat: Zie arbeidskundig rapport.”
4.2.4.
In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 3 juni 2014 is vermeld dat in deze functie het werken met soldeerapparatuur risico’s van brandwonden oplevert. Hoewel er een verbrandingsrisico bij het werken met soldeerapparatuur is, is dit volgens deze arbeidsdeskundige niet het persoonlijk risico zoals is bedoeld. Hij verwijst daarbij naar de toelichting op de Resultaatfunctiebeoordeling van 14 februari 2014 waarin op dit desbetreffende punt wordt vermeld:
“Geschikt omdat: De verzekeringsarts heeft aangegeven dat hij met werk zonder verhoogd persoonlijk risico vooral bedoelt werken op hoogte, ladders, steigers, leuningen bij traplopen en gevaar opleverende machines. De verzekeringsarts heeft desgevraagd aangegeven dat het werken met een soldeerbout daar wat hem betreft niet onder valt. Dat wordt weliswaar warm/heet, doch is goed hanteerbaar en er zitten geen draaiende elementen aan.” Met deze motivering is onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom een apparaat dat brandwonden zou kunnen veroorzaken voor appellant geen gevaar opleverend apparaat is.
4.2.5.
Met betrekking tot de functie van boekhouder/loonadministrateur (beginnend) met SBC-code 315040 heeft appellant aangevoerd dat hij niet beschikt over het voor deze functie vereiste diploma MBO, niveau 2. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft zich op het standpunt gesteld dat het met een diploma afgesloten LEAO-onderwijs, evenals een met een diploma afgesloten MBO-opleiding op niveau 1 of 2 onder opleidingsniveau 3 valt en dat appellant daarom voldoet aan de opleidingseis in deze functie.
4.2.6.
Vastgesteld wordt dat in deze functie niet een diploma in een bepaalde specifieke MBO-opleiding wordt vereist, maar in het algemeen een MBO-diploma op niveau 1 of 2. In de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapporten van 3 juni 2014 en 23 december 2015 is gesteld dat een MBO-diploma op niveau 1 of 2 wat betreft niveau gelijk gesteld mag worden aan een LEAO-diploma. Onder verwijzing naar ECLI:NL:CRVB:2013:1882 wordt geen reden gezien aan de juistheid van deze toelichting te twijfelen.
4.3.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.2.3. tot en met 4.2.6. is de arbeidskundige grondslag van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling onvoldoende toegelicht. Het bestreden besluit ontbeert hierdoor vooralsnog een deugdelijke motivering, zoals is vereist in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet Bestuursrecht (Awb). Teneinde te komen tot een definitieve beslechting van het geschil wordt aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:51d van de Awb, het Uwv op te dragen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen door een betere motivering te geven, dan wel andere voorbeeldfuncties te selecteren.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak de gebreken in het besluit van 17 juni 2014 te herstellen.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2016.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) V. van Rij

NK