ECLI:NL:CRVB:2016:1224
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over arbeidsongeschiktheidsbeoordeling en motivering van het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2016 een tussenuitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv. Appellant, die sinds 26 januari 2011 arbeidsongeschikt is door cardiovasculaire klachten, heeft een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet WIA. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 22 januari 2014 geen recht heeft op een uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt en zijn zaak is uiteindelijk voor de rechtbank gekomen, die het beroep ongegrond verklaarde.
In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere gronden herhaald en betoogd dat hij meer beperkingen heeft dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is vastgesteld. Hij heeft onder andere aangevoerd dat de geselecteerde functies niet passend zijn vanwege zijn beperkingen en dat hij niet beschikt over de vereiste diploma's voor bepaalde functies. De Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de arbeidskundige grondslag van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling onvoldoende is toegelicht. De Raad heeft het Uwv opgedragen om binnen zes weken de gebreken in het bestreden besluit te herstellen door een betere motivering te geven of andere voorbeeldfuncties te selecteren. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering in het kader van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling, zoals vereist in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.