ECLI:NL:CRVB:2016:1209

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 april 2016
Publicatiedatum
4 april 2016
Zaaknummer
14/2503 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekering voor de AWBZ op grond van ingezetenschap voor appellanten na terugkeer naar Nederland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellanten, die de Nederlandse nationaliteit hebben, waren in 2008 uit Nederland vertrokken en ontvingen een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). In januari 2012 keerden zij tijdelijk terug naar Nederland in verband met een beslaglegging op het AOW-pensioen van appellante. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had hen medegedeeld dat zij vanaf 26 juli 2012 als ingezetenen verzekerd waren voor de AWBZ, maar de appellanten stelden dat zij vanaf hun terugkeer op 25 januari 2012 verzekerd moesten worden geacht.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de appellanten pas vanaf 26 juli 2012 verzekerd waren. De Raad concludeerde dat de appellanten vanaf 9 juli 2012 een duurzame band met Nederland hadden, omdat zij vanaf die datum zelfstandige woonruimte huurden. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en de besluiten van de Svb, en bepaalde dat de appellanten met terugwerkende kracht vanaf 9 juli 2012 verzekerd zijn voor de AWBZ. Tevens werd de Svb veroordeeld in de proceskosten van de appellanten, die in totaal € 1.488,- bedroegen.

Uitspraak

14/2503 AWBZ, 14/2504 AWBZ
Datum uitspraak: 1 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
20 maart 2014, 13/4326 en 13/4328 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] en [Appellante] te [woonplaats] (appellanten)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. J.E. Sondorp, advocaat
,hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2016. De zaken zijn gevoegd behandeld met de zaken 14/2501 AOW en 14/2502 AOW. Appellanten zijn niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Verbeek. In deze zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellanten, die de Nederlandse nationaliteit hebben, zijn in 2008 uit Nederland vertrokken. Zij ontvangen beiden een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Op 25 januari 2012 zijn appellanten in het kader van een beslaglegging op het AOW-pensioen van appellante naar Nederland gekomen. Vanaf
9 juli 2012 huren appellanten zelfstandige woonruimte.
1.2.
Bij besluiten van 30 november 2012 heeft de Svb appellanten medegedeeld dat zij met ingang van 26 juli 2012 als ingezetene verzekerd zijn op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Daarvoor is bepalend geacht de datum waarop zij weer met een eigen woonadres ingeschreven stonden in de toenmalige gemeentelijke basisadministratie.
1.3.
Bij de bestreden besluiten van 23 mei 2013 zijn de bezwaren tegen de besluiten van
30 november 2012 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat zij sinds hun komst naar Nederland op 25 januari 2012 als ingezetene verzekerd zijn voor de AWBZ.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is allereerst in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellanten eerst vanaf 26 juli 2012 op grond van ingezetenschap verzekerd zijn voor de AWBZ, zoals deze wet tot 1 januari 2015 luidde.
4.2.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de AWBZ is verzekerd overeenkomstig de bepalingen van die wet degene die ingezetene is. Ingevolge artikel 2 van de AWBZ is ingezetene van deze wet degene, die in Nederland woont. Artikel 3, eerste lid, van de AWBZ bepaalt dat waar iemand woont naar de omstandigheden wordt beoordeeld.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (ECLI:NL:CRVB:2012:BX5908) komt het er bij de beoordeling naar de omstandigheden van ingezetenschap op aan of deze van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijke leven zich in Nederland bevindt.
4.4.
Anders dan de rechtbank leidt de Raad uit de beschikbare feiten en omstandigheden af dat appellanten vanaf 9 juli 2012 een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland hebben en zij vanaf die datum op grond van ingezetenschap verzekerd zijn voor de AWBZ. Daarvoor is van belang dat appellanten Nederland in december 2008 hebben verlaten, waarna zij in een aantal landen in Europa hebben verbleven om zich, eind 2009, te vestigen in Bulgarije. In dat land beschikten appellanten over zelfstandige woonruimte. Vanaf
25 januari 2012 tot 18 april 2012 hebben appellanten in Nederland verbleven in verband met een gerechtelijke procedure aangaande de beslaglegging op het AOW-pensioen van appellante. In die periode hadden appellanten geen zelfstandige woonruimte in Nederland. Appellanten verbleven eerst bij vrienden, later hebben zij opvang gehad bij het Leger des Heils te [woonplaats] en het daklozencentrum te [plaatsnaam] . Op 18 april 2012 zijn appellanten met de auto naar Bulgarije vertrokken, om te kijken of de inboedel er nog was van de woning die zij daar hadden achtergelaten. Zij zijn zonder inboedel op 7 juli 2012 met het vliegtuig naar Nederland teruggekeerd. Met ingang van 9 juli 2012 hebben appellanten ieder zelfstandige woonruimte gehuurd in hetzelfde pension te [plaatsnaam] . Vanaf deze datum beschikken appellanten over zelfstandige woonruimte en hebben zij een vaste verblijfplaats. Vanaf die datum worden appellanten geacht een duurzame band met Nederland te hebben.
4.5.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.1. tot en met 4.4 is overwogen volgt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat appellanten eerst vanaf 26 juli 2012 verzekerd zijn voor de AWBZ op grond van ingezetenschap. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden vernietigd, de beroepen dienen gegrond te worden verklaard en de bestreden besluiten dienen te worden vernietigd. De Raad zal zelf in de zaak voorzien door de besluiten van
30 november 2012 te herroepen en te bepalen dat appellanten met ingang van 9 juli 2012 verzekerd zijn voor de AWBZ op grond van ingezetenschap.
5. Aanleiding bestaat om de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellanten voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep. Deze kosten voor verleende rechtsbijstand worden begroot op € 992,- in beroep en op € 496,- in hoger beroep, in totaal € 1.488,-. Daarbij is het bedrag in beroep gedeeld door het aantal van twee samenhangende zaken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de bestreden besluiten van 23 mei 2013;
  • herroept de besluiten van 30 november 2012 en bepaalt dat appellanten verzekerd zijn voor de AWBZ vanaf 9 juli 2012;
  • bepaalt dat de Svb aan appellanten het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 210,- vergoedt;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 1.488,-.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en
H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 april 2016.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) L.L. van den IJssel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH te
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip ingezetene.

UM