In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellanten, die de Nederlandse nationaliteit hebben, waren in 2008 uit Nederland vertrokken en ontvingen een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). In januari 2012 keerden zij tijdelijk terug naar Nederland in verband met een beslaglegging op het AOW-pensioen van appellante. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had hen medegedeeld dat zij vanaf 26 juli 2012 als ingezetenen verzekerd waren voor de AWBZ, maar de appellanten stelden dat zij vanaf hun terugkeer op 25 januari 2012 verzekerd moesten worden geacht.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de appellanten pas vanaf 26 juli 2012 verzekerd waren. De Raad concludeerde dat de appellanten vanaf 9 juli 2012 een duurzame band met Nederland hadden, omdat zij vanaf die datum zelfstandige woonruimte huurden. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en de besluiten van de Svb, en bepaalde dat de appellanten met terugwerkende kracht vanaf 9 juli 2012 verzekerd zijn voor de AWBZ. Tevens werd de Svb veroordeeld in de proceskosten van de appellanten, die in totaal € 1.488,- bedroegen.