Uitspraak
OVERWEGINGEN
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2016 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellant, die als medewerker in de tuinbouw werkzaam was, had zich ziek gemeld en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uwv had vastgesteld dat hij met ingang van 1 april 2014 geen recht meer had op deze uitkering, omdat hij hersteld was verklaard. De appellant was het niet eens met deze beslissing en had bezwaar gemaakt, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank, die het beroep eveneens ongegrond verklaarde.
In hoger beroep voerde de appellant aan dat zijn klachten, zowel fysiek als psychisch, onvoldoende waren meegewogen en dat hij niet in staat was om zijn werk te verrichten. De Raad overwoog dat de verzekeringsarts zorgvuldig had onderzocht en dat er geen nieuwe feiten waren die de eerdere besluiten konden ondermijnen. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat de appellant in staat was om zijn werkzaamheden als medewerker in de paprikateelt uit te voeren, ondanks zijn klachten. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een voorlopige voorziening en wees het verzoek af. De uitspraak werd gedaan door voorzieningenrechter M. Greebe, in aanwezigheid van griffier B. Dogan.