Uitspraak
25 november 2014, 14/2388 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die als servicemonteur werkte, was uitgevallen door psychische en lichamelijke klachten en had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet WIA. Het Uwv concludeerde dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen van appellant correct waren. Appellant stelde in hoger beroep dat zijn beperkingen ernstiger waren dan door het Uwv aangenomen en dat de geselecteerde functies niet passend waren. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om aan de medische grondslag van het bestreden besluit te twijfelen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de functies die aan het besluit ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De uitspraak werd gedaan op 25 maart 2016.