ECLI:NL:CRVB:2016:1205

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2016
Publicatiedatum
4 april 2016
Zaaknummer
14/6708 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA en arbeidsongeschiktheidseisen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die als servicemonteur werkte, was uitgevallen door psychische en lichamelijke klachten en had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet WIA. Het Uwv concludeerde dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen van appellant correct waren. Appellant stelde in hoger beroep dat zijn beperkingen ernstiger waren dan door het Uwv aangenomen en dat de geselecteerde functies niet passend waren. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om aan de medische grondslag van het bestreden besluit te twijfelen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de functies die aan het besluit ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De uitspraak werd gedaan op 25 maart 2016.

Uitspraak

14/6708 WIA
Datum uitspraak: 25 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
25 november 2014, 14/2388 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Akkaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2016. Appellant is verschenen bijgestaan door mr. Akkaya en A. Kabaktepe als tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als servicemonteur voor 40 uur per week. Op
28 maart 2012 is hij voor dit werk uitgevallen in verband met psychische en lichamelijke klachten. Naar aanleiding van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft vastgesteld dat er gelet op de psychische en lichamelijke klachten sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden en heeft de beperkingen van appellant opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 februari 2014. De arbeidsdeskundige heeft op basis van deze FML appellant niet geschikt geacht voor zijn maatgevende arbeid, maar wel voor een aantal geselecteerde functies. Op basis van drie van deze functies heeft de arbeidsdeskundige vastgesteld dat sprake is van loonverlies van 7,32 %. Bij besluit van 5 maart 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat er voor appellant per 26 maart 2014 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, bij besluit van 30 juni 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en heeft hiertoe overwogen dat sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek, waarvan de motivering de conclusies kan dragen. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat het Uwv de medische beperkingen van appellant heeft onderschat. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn beperkingen ernstiger zijn of dat hij meer beperkingen heeft dan zijn aangenomen door de verzekeringsartsen van het Uwv. Het Uwv heeft terecht geen aanleiding gezien de in beroep ingebrachte brief van psychiater E.J.M. de Vos van 2 september 2014 voor te leggen aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep, aangezien deze brief een beschrijving geeft van de actuele situatie, terwijl de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij zijn onderzoek reeds een brief van psychiater De Vos van 27 maart 2014 heeft betrokken, waarin een beschrijving is gegeven van de situatie kort na de datum in geding. Over de door appellant geclaimde urenbeperking overweegt de rechtbank dat er geen aanleiding is om aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat voor een verdergaande urenbeperking op grond van de verzekeringsgeneeskundige standaard arbeidsduurbeperking in geval van appellant geen medische indicatie bestaat, te twijfelen. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geselecteerde functies voor appellant niet geschikt zouden zijn. De rechtbank wijst hierbij nog op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 26 juni 2014, waarin de zogeheten signaleringen, die kunnen duiden op een mogelijke overschrijding van de vastgestelde belastbaarheid, van een voldoende deugdelijke toelichting zijn voorzien. Voorts wijst de rechtbank op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
18 augustus 2014, opgesteld naar aanleiding van het beroep, waarin de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op heldere wijze heeft uiteengezet waarom de beroepsgronden van appellant volgens hem niet kunnen slagen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat hij meer medische beperkingen heeft dan verweerder heeft aangenomen en dat de geselecteerde functies daarom voor hem niet passend zijn. Voorts voert appellant aan dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. Appellant heeft een verstoord dagritme, waardoor hij structureel met slaapproblemen en slaaptekorten te maken heeft en hij verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar een brief van psychiater De Vos van 27 maart 2014.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd over de medische grondslag van het bestreden besluit, is in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft betoogd. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat die beroepsgronden niet slagen. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke verzekeringsgeneeskundige grondslag berust. Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is gebleken van een onzorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsarts dan wel de verzekeringsarts bezwaar en beroep en dat niet is gebleken dat de beperkingen onjuist zijn vastgesteld. De overwegingen ter zake van de rechtbank worden volledig onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij zijn beoordeling de brief van psychiater De Vos van 27 maart 2014 kenbaar betrokken en de rechtbank heeft terecht afdoende gemotiveerd geacht dat er op basis van het dagverhaal en met inachtneming van de in de FML opgenomen beperkingen geen aanleiding is voor een verdergaande urenbeperking.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid, bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat de functies die aan bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht niet geschikt zouden zijn voor appellant, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren. Met de arbeidskundige rapporten is dit inzichtelijk en overtuigend toegelicht.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en L. Koper en P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) N. van Rooijen

UM