ECLI:NL:CRVB:2016:1195
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening studiefinanciering op basis van woonsituatie en bewijslast bij huisbezoek
In deze zaak gaat het om de herziening van de studiefinanciering van appellant door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Appellant had studiefinanciering ontvangen op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) en was ingeschreven op een bepaald adres in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (gba). De minister heeft echter, na een huisbezoek en onderzoek door een controleur, geconcludeerd dat appellant niet op het opgegeven adres woonde en heeft de studiefinanciering herzien. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt en is in hoger beroep gegaan.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de bevindingen van de controleur onvoldoende zijn om de conclusie te rechtvaardigen dat appellant niet op het gba-adres woonde. Het rapport van de controleur wordt als te summier beschouwd en biedt geen voldoende feitelijke basis voor de herziening van de studiefinanciering. De Raad stelt vast dat de bewijslast in eerste instantie op het bestuursorgaan rust en dat de minister niet aannemelijk heeft gemaakt dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor uitwonende studerende.
De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en het besluit van de minister, herroept het eerdere besluit van 11 december 2013 en kent appellant schadevergoeding toe. De minister wordt ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en wettelijke rente aan appellant. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en voldoende onderbouwing bij besluiten die belastend zijn voor de burger.