ECLI:NL:CRVB:2016:1172

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 maart 2016
Publicatiedatum
31 maart 2016
Zaaknummer
15/2536 WSW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wsw-indicatie en beoordeling van medische bevindingen in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant had een aanvraag ingediend voor een indicatie op grond van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw), maar deze aanvraag werd afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Raad oordeelde dat de appellant niet tot de doelgroep van de Wsw behoort, op basis van de medische bevindingen van de verzekeringsarts G. Mees ten Oever, die concludeerde dat de appellant met zijn beperkingen in staat is om arbeid te verrichten met aanpassingen buiten de Wsw. De Raad bevestigde dat er geen twijfel bestond aan de zorgvuldigheid van het onderzoek en de juistheid van de medische rapportages. De eerdere afwijzing van de aanvraag door het Uwv werd in stand gehouden, ondanks de bezwaren van de appellant, die stelde dat zijn klachten waren toegenomen en dat hij vreesde voor zijn positie op de arbeidsmarkt. De Raad benadrukte dat de actuele medische en arbeidsdeskundige bevindingen bepalend zijn voor de beoordeling van de doelgroep van de Wsw. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

15/2536 WSW
Datum uitspraak: 31 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 6 maart 2015, 14/3923 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2016. Appellant is verschenen.
Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.

OVERWEGINGEN

1.1.
Op 1 januari 2015 is de Invoeringswet Participatiewet in werking getreden. Met deze wet zijn wijzigingen aangebracht in onder meer de Wet sociale werkvoorziening (Wsw). Op grond van het overgangsrecht blijft op deze zaak het recht van toepassing zoals dat gold vóór
1 januari 2015.
1.2.
Appellant heeft op 20 januari 2014 een aanvraag gedaan voor een indicatie op grond van de Wsw.
1.3.
Naar aanleiding van de aanvraag heeft een werkcoach van het Uwv, [X.], een profielschets van appellant opgesteld en medisch onderzoek laten verrichten. Verzekeringsarts G. Mees ten Oever heeft medische beperkingen vastgesteld en een Functionele Mogelijkheden Lijst opgesteld. De werkcoach heeft vervolgens op grond van de bevindingen van de verzekeringsarts gerapporteerd dat appellant met zijn beperkingen in staat is arbeid te verrichten met behulp van aanpassingen die binnen redelijke grenzen buiten de Wsw gerealiseerd kunnen worden in een overigens normale werkomgeving, zodat appellant niet behoort tot de doelgroep van de Wsw.
1.4.
Bij besluit van 4 april 2014 heeft het Uwv, overeenkomstig het rapport van Pilet, de aanvraag afgewezen.
1.5.
Bij besluit van 4 september 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard, nadat H.H. Häuser, verzekeringsarts bezwaar en beroep, en
G.H. de Haan, arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, hadden gerapporteerd dat geen grond bestaat om af te wijken van de eerdere bevindingen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep, samengevat, het volgende aangevoerd. Mees ten Oever heeft geen gedegen onderzoek uitgevoerd. Appellant heeft jaren terug al een Wsw-indicatie gehad en sindsdien zijn zijn klachten alleen maar toegenomen. Hij wil werken en vreest dat hij, gelet op zijn leeftijd en gebrek aan opleiding, zonder een Wsw-indicatie niet meer aan het werk komt, met alle financiële gevolgen van dien.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor zover appellant zich op het standpunt stelt dat het Uwv zich bij zijn besluitvorming ten onrechte op de rapportage van verzekeringsarts Mees ten Oever heeft gebaseerd, deelt de Raad dit standpunt niet. De uitvoerig gemotiveerde rapportage van Mees ten Oever geeft geen aanleiding te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek en de juistheid van de medische bevindingen. Hierbij komt dat de bevindingen van Mees ten Oever in bezwaar door verzekeringsarts Häuser zijn onderschreven. De in hoger beroep door appellant overgelegde stukken in het kader van de Ziektewet-beoordeling onderschrijven de geconstateerde beperkingen van appellant en werpen geen nieuw licht op het bestreden besluit. Dat appellant in het verleden al eens een Wsw-indicatie heeft gehad en zijn klachten sindsdien zijn toegenomen, zoals hij heeft gesteld, kan hem niet baten, omdat de actuele medische en arbeidsdeskundige bevindingen bepalend zijn voor het oordeel of hij tot de doelgroep van de Wsw behoort.
4.2.
De Raad begrijpt de vrees van appellant met betrekking tot zijn positie op de arbeidsmarkt en de mogelijke financiële gevolgen daarvan, maar dit laat onverlet dat hij niet tot de doelgroep van de Wsw behoort. De in bezwaar gehandhaafde afwijzing van de aanvraag voor een indicatie op grond van de Wsw houdt dan ook in rechte stand.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2016.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) M.S. Spek

HD