ECLI:NL:CRVB:2016:1166

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 maart 2016
Publicatiedatum
31 maart 2016
Zaaknummer
15/155 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de voorziening in de kosten van verhuizing van de Verenigde Staten naar Nederland en van herinrichting

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1927 en erkend als vervolgde en uitkeringsgerechtigde onder de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Dit besluit weigerde een voorziening in de kosten van verhuizing van de Verenigde Staten naar Nederland en van herinrichting. De weigering was gebaseerd op het feit dat de medische advisering niet met de vereiste zorgvuldigheid was voorbereid, omdat er geen persoonlijk onderhoud met appellante had plaatsgevonden. In hoger beroep werd er alsnog een medisch onderzoek uitgevoerd door arts R. Loonstein, die concludeerde dat appellante zich niet door een ernstig causaal psychiatrisch of lichamelijk toestandsbeeld gedwongen zag om naar Nederland te verhuizen. De Raad oordeelde dat de eerdere afwijzing van de aanvraag niet zorgvuldig was en verklaarde het beroep gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. De Raad oordeelde dat de verhuizing niet medisch noodzakelijk was, ondanks de psychische en lichamelijke klachten van appellante, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. De Raad veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten van appellante en het terugbetalen van het griffierecht.

Uitspraak

15/155 WUV
Datum uitspraak: 31 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 4 december 2014, kenmerk BZ01758625 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2015. Daar is appellante verschenen en heeft verweerder zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.
Na de behandeling is het onderzoek heropend. Verweerder is verzocht een nader medisch onderzoek in te stellen en daarbij de geformuleerde vragen te betrekken. Hierop heeft verweerder een verslag overgelegd van het persoonlijk onderhoud dat de arts R. Loonstein op 24 juli 2015 met appellante heeft gehad. Hierop heeft appellante gereageerd.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 18 februari 2016. Daar is appellante verschenen en heeft verweerder zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1927, is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wuv. Aanvaard is dat appellante psychische (nerveuze) klachten en rugklachten heeft die in verband staan met de door haar ondergane vervolging, te weten internering tijdens de Japanse bezetting van het toenmalig Nederlands-Indië.
1.2.
In 2007 heeft appellante een aanvraag ingediend om toekenning van een voorziening in de kosten van verhuizing van de Verenigde Staten naar Nederland en van herinrichting. De zoon van appellante, met wie zij een hechte band heeft, heeft zich - vanuit de Verenigde Staten - definitief gevestigd in Zwitserland. Het geregelde contact met haar zoon is gezien de afstand en de daarmee gemoeide kosten verminderd waardoor appellante zich eenzaam is gaan voelen. Mede gezien het ouder worden van appellante, de omstandigheid dat haar zoon voor zijn werk veelal in Nederland verblijft alsmede een kortere reisafstand naar Zwitserland is besloten in Amsterdam een woning te kopen opdat appellante zich daar kan vestigen. Verweerder heeft die aanvraag afgewezen bij besluit van 26 april 2007 en de afwijzing na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij besluit van 31 augustus 2007 op de grond dat in verband met de uit de vervolging voortvloeiende psychische klachten en rugklachten geen medische noodzaak bestaat om te verhuizen en evenmin op grond van deze klachten in combinatie met de overige klachten een medisch sociale wenselijkheid bestaat om te verhuizen. Het tegen het besluit van 31 augustus 2007 ingestelde beroep is door de Raad bij uitspraak van 23 oktober 2008, 07/5770 WUV, ongegrond verklaard. Appellante is destijds niet verhuisd.
1.3.
In april 2014 heeft appellante opnieuw verzocht om toekenning van een voorziening in de kosten van verhuizing van de Verenigde Staten naar Nederland en van herinrichting. Appellante heeft aangegeven dat haar psychische klachten zijn verergerd. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 5 mei 2014 en de afwijzing na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit op de grond dat de voorziening niet medisch noodzakelijk of medisch sociaal wenselijk is.
1.4.
Appellante, inmiddels definitief gevestigd in Nederland, heeft in beroep gesteld dat door vereenzaming en gebrek aan begrip voor oorlogsslachtoffers bij medici in de Verenigde Staten een psychische decompensatie dreigde.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
De bij het bestreden besluit gehandhaafde weigering om appellante een vergoeding dan wel een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en herinrichtingskosten is gebaseerd op adviezen van twee geneeskundig adviseurs. Aan deze medische advisering ligt geen persoonlijk onderhoud ten grondslag. Nu appellante heeft gesteld dat haar causale psychische klachten in de periode voor haar verhuizing aanzienlijk zijn verergerd en psychische decompensatie dreigde, kon een persoonlijk onderhoud met appellante niet achterwege blijven. Om die reden heeft verweerder bij brief van 2 juli 2015 de opdracht gekregen alsnog een nader medisch onderzoek te laten instellen. Aan die opdracht is voldaan met het onderzoek dat de arts Loonstein bij appellante heeft verricht.
2.2.
Uit 2.1 volgt dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. De Raad zal dan ook het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De Raad ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten en overweegt daartoe als volgt.
2.3.
Verweerder hanteert als beleid dat een vergoeding voor verhuis- en herinrichtingskosten kan worden toegekend als de causale medische klachten een verhuizing naar een andere (adequate) woning noodzakelijk maken. Voor het toekennen van een tegemoetkoming geldt
- kort gezegd - de voorwaarde dat sprake is van een combinatie van niet-causale klachten die de verhuizing medisch noodzakelijk maken en causale klachten die de verhuizing wenselijk maken.
2.4.
Uit het onder 2.1 bedoelde onderzoek van de arts Loonstein komt naar voren dat appellante zich niet door een ernstig causaal psychiatrisch dan wel lichamelijk toestandsbeeld gedwongen zag naar Nederland te verhuizen. Aan de verhuizing lagen andere motieven ten grondslag. Zo benoemt de arts Loonstein de angst van appellante om alleen te blijven (met name ver van haar zoon die in Genève woont), het gemis te kunnen spreken met mensen die weten en begrijpen wat er in de oorlog is gebeurd (met appellante), de lichamelijke achteruitgang en de angst voor afhankelijkheid van anderen, het niet in het Nederlands en/of over Nederland kunnen praten alsmede de angst voor “decompensatie” wegens pijn in de rug, het slechte slapen en hoofdpijn. De Raad ziet dan ook niet dat de causale psychische klachten van appellante de verhuizing medisch noodzakelijk hebben gemaakt. Uit het rapport van de arts Loonstein komt naar voren dat die noodzaak ook niet bestond op grond van de causale rugklachten of dat de niet-causale klachten van appellante de verhuizing noodzakelijk hebben gemaakt. Verder is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om ten gunste van appellante van het onder 2.3 omschreven beleid af te wijken.
3. Aanleiding bestaat om verweerder te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 408,30 aan reiskosten in beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 408,30;
- bepaalt dat verweerder aan appellante het in beroep betaalde griffierecht van € 45,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en C.H. Bangma en R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2016.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD