ECLI:NL:CRVB:2016:1159

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 maart 2016
Publicatiedatum
31 maart 2016
Zaaknummer
14/1882 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van oorlogsgeweld en blijvende psychische invaliditeit in het kader van de Wubo

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1936, een aanvraag ingediend voor toekenning op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Deze aanvraag werd in eerste instantie afgewezen omdat niet was vastgesteld dat appellante oorlogsgeweld had ondergaan. Na een herzieningsverzoek in 2013 erkende de Pensioen- en Uitkeringsraad dat appellante was getroffen door oorlogsgeweld, maar weigerde financiële aanspraken te honoreren op basis van het ontbreken van blijvende psychische invaliditeit.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de psychische klachten van appellante, waaronder in- en doorslaapproblemen en vermijdingsgedrag, niet leiden tot blijvende invaliditeit volgens de criteria van de Wubo. De Raad baseerde zich op het advies van de geneeskundig adviseur A.J. Maas, die concludeerde dat de beperkingen van appellante niet zodanig ernstig zijn dat ze voldoen aan de vereisten voor blijvende invaliditeit. Het rapport van de arts G.J. Laatsch, dat een andere conclusie trok, werd als onvoldoende onderbouwd beschouwd.

De Raad oordeelde dat het bestreden besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad deugdelijk was voorbereid en gemotiveerd. De conclusie was dat appellante niet in aanmerking kwam voor de gevraagde uitkeringen, en het beroep werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 31 maart 2016.

Uitspraak

14/1882 WUBO
Datum uitspraak: 31 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [vreemdelingen] (appellante)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.P.N. Pieterse, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 20 februari 2014, kenmerk BZ01668026 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2016. Daar is appellante verschenen, bijgestaan door mr. Pieterse. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1936, heeft in september 2007 bij verweerder een aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de Wubo. Die aanvraag is afgewezen bij besluit van 19 maart 2008 op de grond dat niet is komen vast te staan dat appellante oorlogsgeweld in de zin van de Wubo heeft ondergaan. Tegen dat besluit heeft appellante geen bezwaar gemaakt.
1.2.
In januari 2013 heeft appellante verzocht die afwijzing te herzien. Dat verzoek is afgewezen bij besluit van 16 augustus 2013. Na hiertegen bezwaar te hebben gemaakt heeft verweerder bij het bestreden besluit alsnog erkend dat appellante is getroffen door oorlogsgeweld, te weten een internering in de kampen Geneng en Dawoe te Ngawi tijdens de Bersiap-periode. Verweerder heeft appellante echter niet in aanmerking gebracht voor financiële aanspraken op grond van de Wubo, op de grond dat bij appellante geen sprake is van blijvende invaliditeit door het oorlogsgeweld. In dat verband is overwogen dat de psychische klachten (in- en doorslaapproblemen, reminiscenties, vermijdingsgedrag en enige schrikachtigheid) slechts geringe tot matige beperkingen opleveren in haar dagelijks functioneren. Ten aanzien van de bij appellante aanwezige lichamelijke klachten (suikerziekte, het te hoge cholesterolgehalte, gewrichtsklachten en gehoorproblemen) is geoordeeld dat deze klachten niet gerelateerd kunnen worden aan het oorlogsgeweld, maar duidelijke andere oorzaken hebben.
1.3.
In beroep is namens appellante naar voren gebracht dat de psychische beperkingen van appellante zijn onderschat. In dat verband is verwezen naar een medisch advies van de arts G.J. Laatsch die appellante heeft onderzocht in het kader van haar aanvraag op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR). Dit advies heeft ertoe geleid dat appellante is aangemerkt als oorlogsslachtoffer in de zin van de AOR.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
In beroep is alleen het oordeel van verweerder bestreden dat bij appellante geen sprake is van blijvende psychische invaliditeit in de zin van de Wubo.
2.2.
Van blijvende psychische invaliditeit in de zin van de Wubo is volgens het beleid van verweerder sprake indien de betrokkene beperkingen heeft in minstens twee van de vier aan de American Medical Association (AMA) ontleende rubrieken, te weten (1) dagelijkse activiteiten, (2) sociaal functioneren, (3) concentratie, doorzettingsvermogen en tempo en (4) aanpassing aan stressvolle omstandigheden. Deze maatstaf is door de Raad in vaste rechtspraak aanvaard.
2.3.
Het door verweerder ingenomen standpunt berust op het door geneeskundig adviseur
A.J. Maas, arts, uitgebrachte advies. Dat advies is opgemaakt na een persoonlijk onderhoud met appellante. De arts Maas concludeert dat de psychische klachten van appellante samenhangen met het verblijf in de Bersiapkampen en dat er als gevolg van die klachten alleen geringe tot matige beperkingen zijn in de rubriek dagelijkse activiteiten. Daarmee zijn de aanwezige beperkingen als gevolg van het oorlogsgeweld niet zodanig dat er gesproken kan worden van blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo.
2.4.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van het advies van de arts Maas deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. Het rapport van de arts Laatsch geeft onvoldoende aanleiding om de bevindingen van de arts Maas niet te volgen. De arts Laatsch constateerde weliswaar geringe tot matige beperkingen in de rubrieken 1, 3 en 4, maar uit zijn rapport volgt dat er sprake is van een overlap in de rubrieken 1 en 3 van de aan de slaapproblematiek gerelateerde beperkingen. Bovendien moet worden vastgesteld dat de arts Laatsch de bij appellante geconstateerde beperkingen slechts voor 50% toeschrijft aan haar causale psychische klachten. Gelet hierop kan ook uit het rapport van de arts Laatsch niet worden afgeleid dat bij appellante in minstens twee van de aan de AMA ontleende rubrieken causale beperkingen in de zin van de Wubo aanwezig zijn. Geconcludeerd moet worden dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat bij appellante geen sprake is van blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo.
2.5.
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en C.H. Bangma en R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2016.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD