ECLI:NL:CRVB:2016:1154
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na herhaalde ziekmelding en geschil over arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering aan de orde is. Appellant, die voorheen onderwijzer was, heeft zich in 2012 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft hem in 2012 hersteld verklaard, maar appellant meldde zich in 2014 opnieuw ziek. Het Uwv concludeerde na onderzoek dat appellant per 31 januari 2014 in staat was om zijn werk te hervatten en weigerde hem een ZW-uitkering. Appellant maakte bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 17 februari 2016, waar appellant en zijn advocaat niet verschenen, heeft het Uwv zijn standpunt verdedigd. Appellant betoogde dat zijn mentale beperkingen onvoldoende waren erkend en dat zijn werk te belastend was. Hij overhandigde een verklaring van een psychiater, maar de Raad oordeelde dat deze verklaring niet relevant was voor de situatie op 31 januari 2014. De verzekeringsarts van het Uwv had weliswaar erkend dat appellant aan spanningen leed, maar oordeelde dat deze niet ernstig genoeg waren om hem ongeschikt te maken voor zijn werk.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, omdat er geen bewijs was dat het bestreden besluit niet in stand kon blijven. De Raad oordeelde dat appellant niet voldoende had onderbouwd dat zijn mentale klachten hem belemmerden in zijn werk. De uitspraak werd gedaan door B.M. van Dun, met C. Moustaïne als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 30 maart 2016.