ECLI:NL:CRVB:2016:1152

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 maart 2016
Publicatiedatum
31 maart 2016
Zaaknummer
14/6304 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling geschiktheid voor arbeid en recht op ziekengeld na ziekmelding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die als productiemedewerker werkte, had zich ziek gemeld vanwege psychische klachten. Het Uwv concludeerde na medisch onderzoek dat appellant per 24 december 2013 geschikt was voor zijn maatgevende arbeid en beëindigde zijn uitkering op grond van de Ziektewet. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat hij ernstige depressieve klachten ervaart die hem belemmeren in zijn dagelijks leven. Hij voerde aan dat hij geen nieuwe medische informatie kon overleggen omdat hij op dat moment niet onder behandeling stond.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen objectieve medische gegevens waren die de conclusie van het Uwv konden weerleggen. Appellant had de kans gekregen om zijn beroepsgronden met nieuwe medische informatie te onderbouwen, maar had hiervan geen gebruik gemaakt. In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om aan de geschiktheid van appellant voor zijn arbeid te twijfelen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

De uitspraak werd gedaan door B.M. van Dun, met C. Moustaïne als griffier, en vond plaats op 30 maart 2016. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

14/6304 ZW
Datum uitspraak: 30 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
15 oktober 2014, 14/2112 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C. Cornelissen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Cornelissen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.J.G. Lindeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker voor 40 uur per week. Vanuit de situatie dat hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet heeft appellant zich met ingang van 13 februari 2008, 14 juni 2012, 12 juni 2013 en voor het laatst met ingang van 2 december 2013 ziek gemeld vanwege psychische klachten.
1.2.
Nadat appellant op 24 december 2013 het spreekuur van een voor het Uwv werkzame arts had bezocht, is die arts op grond van dossierstudie en zijn eigen bevindingen tot de conclusie gekomen dat appellant per 24 december 2013 geschikt was te achten voor zijn maatgevende arbeid. Bij besluit van dezelfde datum heeft het Uwv bepaald dat appellant met ingang van
24 december 2013 geen recht meer had op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.3.
Bij besluit van 6 februari 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 december 2013 ongegrond verklaard. Daaraan is een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 februari 2014 ten grondslag gelegd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank was van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest, nu uit de rapporten van de artsen van het Uwv blijkt dat zij aandacht hebben besteed aan alle klachten van appellant en geen aspecten hebben gemist. Overwogen is dat het oordeel van de primaire arts, dat er geen sprake is van een depressieve stoornis of andere psychopathologie is onderschreven door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die er ook nog op heeft gewezen dat appellant met name veel stressklachten heeft omdat hij werkloos is, maar dat dat geen reden is om arbeidsongeschiktheid aan te nemen. Wat appellant heeft aangevoerd kon naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot de conclusie dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeerde. Appellant heeft niet met objectieve medische gegevens inzichtelijk gemaakt dat de toestand waarin hij ten tijde in geding verkeerde door de artsen van het Uwv niet juist is weergeven. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat appellant voorafgaand aan de zitting nog in de gelegenheid is gesteld om zijn beroepsgronden met (nieuwe) medische informatie te onderbouwen maar daarvan geen gebruik heeft gemaakt.
3. Appellant heeft zich niet met de uitspraak van de rechtbank kunnen verenigen. In hoger beroep heeft appellant gehandhaafd wat hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd en benadrukt dat hij forse depressieve klachten ervaart, die hem ernstig in het dagelijks leven beperken. Daarnaast ervaart hij zeer veel stress. In het verleden heeft hij langdurig onder psychiatrische behandeling gestaan. Het is volgens appellant juist dat hij geen nieuwe medische informatie heeft kunnen verstrekken over zijn gezondheidstoestand rond
24 december 2013. De verklaring daarvoor is, dat hij toen niet (meer) onder behandeling stond.
4. De Raad komt tot het volgende oordeel.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. In het vijfde lid van artikel 19 van de ZW is onder andere bepaald dat ten aanzien van een verzekerde die geen werkgever heeft, onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wordt verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn.
4.2.
In geschil is de vraag of appellant per 24 december 2014 terecht voor zijn arbeid geschikt is geacht. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is een herhaling van wat hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft die beroepsgronden voldoende besproken. De feiten en de overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven. Nu appellant ook in hoger beroep geen medische informatie heeft overgelegd op grond waarvan getwijfeld zou moeten worden aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, wordt geen aanleiding gezien anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2016.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) C. Moustaïne

NK