ECLI:NL:CRVB:2016:1151
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen studiefinanciering en OV-schuld
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, vertegenwoordigd door zijn vader, had bezwaar gemaakt tegen besluiten van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap met betrekking tot studiefinanciering en een OV-schuld. De minister had studiefinanciering toegekend, maar appellant meldde op 18 maart 2013 zijn studie te beëindigen en stopte zijn studiefinanciering per 1 april 2013. De minister stelde vast dat appellant onterecht gebruik had gemaakt van een studentenreisproduct, wat leidde tot een OV-schuld van € 194,-. Appellant maakte bezwaar tegen de besluiten, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het na de wettelijke bezwaartermijn was ingediend. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant ongegrond.
In hoger beroep voerde de vader van appellant aan dat hij alles had gedaan om het studentenreisproduct stop te zetten, maar dat de minister niet adequaat had gereageerd op zijn verzoeken. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het bezwaar te laat was ingediend en dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was. Appellant had zijn stellingen niet met medische stukken onderbouwd en de vader had eerder actie kunnen ondernemen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.