In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een WIA-uitkering van appellante, die in beroep ging tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 17 april 2013. In een tussenuitspraak van 27 november 2015 had de Raad het Uwv opgedragen om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het Uwv heeft hierop gereageerd met een rapport van een arbeidsdeskundige, waarin de geschiktheid van twee functies werd onderbouwd. Appellante betwistte de conclusies van de arbeidsdeskundige en voerde aan dat er persoonlijke risico's verbonden zijn aan de functies die haar werden aangeboden, met name in verband met haar epilepsie.
De Raad oordeelde dat het rapport van de arbeidsdeskundige voldoende onderbouwing bood voor de geschiktheid van de functies, ondanks de zorgen van appellante. De Raad concludeerde dat er geen verhoogd persoonlijk risico was in de aangeboden functies, en dat de functionele mogelijkheden van appellante niet werden overschreden. De eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het Uwv werden vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit werden in stand gelaten. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan appellante, die in totaal € 2.728,- bedroegen.