ECLI:NL:CRVB:2016:1130

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 maart 2016
Publicatiedatum
30 maart 2016
Zaaknummer
14/2839 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsdeskundig rapport

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een WIA-uitkering van appellante, die in beroep ging tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 17 april 2013. In een tussenuitspraak van 27 november 2015 had de Raad het Uwv opgedragen om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het Uwv heeft hierop gereageerd met een rapport van een arbeidsdeskundige, waarin de geschiktheid van twee functies werd onderbouwd. Appellante betwistte de conclusies van de arbeidsdeskundige en voerde aan dat er persoonlijke risico's verbonden zijn aan de functies die haar werden aangeboden, met name in verband met haar epilepsie.

De Raad oordeelde dat het rapport van de arbeidsdeskundige voldoende onderbouwing bood voor de geschiktheid van de functies, ondanks de zorgen van appellante. De Raad concludeerde dat er geen verhoogd persoonlijk risico was in de aangeboden functies, en dat de functionele mogelijkheden van appellante niet werden overschreden. De eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het Uwv werden vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit werden in stand gelaten. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan appellante, die in totaal € 2.728,- bedroegen.

Uitspraak

14/2839 WIA
Datum uitspraak: 18 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Einduitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
24 april 2014, 13/3560 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

De Raad heeft op 27 november 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4337) een tussenuitspraak gedaan. Bij die tussenuitspraak is het Uwv opgedragen het gebrek in het besluit van
17 april 2013 (bestreden besluit) te herstellen met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen.
Bij brief van 21 december 2015 heeft het Uwv een rapport van 18 december 2015 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend, waarin een nadere onderbouwing van het bestreden besluit wordt gegeven.
Namens appellante heeft M.J.M. Strijbosch hierop een reactie ingezonden.
Partijen hebben toestemming gegeven de behandeling ter zitting achterwege te laten.

OVERWEGINGEN

1. In de tussenuitspraak is geoordeeld dat er geen reden bestaat om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat met de Functionele Mogelijkhedenlijst van 3 oktober 2012 in voldoende mate rekening is gehouden met de bij appellante bestaande beperkingen van haar mogelijkheden om arbeid te verrichten. Wel heeft de Raad in die uitspraak overwogen dat de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gegeven motivering in dit specifieke geval - gegeven de aard en omschrijving van en de werkzaamheden behorend tot de functies “Productmedewerker textiel, geen kleding”
(SBC-code 272043), en “Productiemedewerker papier, karton, drukkerij”
(SBC-code 111174) - niet volstaat om de geschiktheid van die twee functies te onderbouwen.
2.1.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv een rapport van 18 december 2015 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingezonden. In dat rapport komt die arbeidsdeskundige tot de conclusie dat in geen van de onder 1 genoemde functies sprake is van een persoonlijk risico dat zich kan voordoen bij een epileptische aanval die appellante niet voelt aan komen. Dit omdat de desbetreffende werkplekken dusdanig zijn ingericht dat ook bij willekeurige en onbewuste onderbreking van de werkzaamheden er zich geen risico’s voordoen.
2.2.
In reactie op dit rapport heeft appellante aangevoerd dat het persoonlijk risico bij de functie “Productmedewerker textiel, geen kleding” (SBC-code 272043) niet alleen bestaat voor het strijken of stomen maar zich ook uitstrekt tot de stikwerkzaamheden in die functie. Wat betreft de functie “Productiemedewerker papier, karton, drukkerij” (SBC-code 111174) is er ook sprake van persoonlijk risico bij stansen, stempelen en stikken.
3. De Raad komt tot het volgende oordeel.
3.1.
Ter beoordeling staat thans nog of het bestreden besluit van 17 april 2013 gelet op de nadere onderbouwing daarvan alsnog in arbeidsdeskundig opzicht deugdelijk is gemotiveerd.
3.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep komt naar het oordeel van de Raad in het rapport van 18 december 2015 inzichtelijk en overtuigend tot de conclusie dat er - gelet op de inrichting van de werkplekken van de onder 1 genoemde functies - geen sprake is van een persoonlijk risico, ook niet nu appellante de epileptische aanvallen niet voelt aankomen. Daarbij is het volgende van belang. Wat betreft de functie “Productmedewerker textiel, geen kleding” (SBC-code 272043) merkt die arbeidsdeskundige ter onderbouwing van die stelling op:
“In deze functie wordt er (zeer )incidenteel met een strijkbout gewerkt. Deze is met een verende constructie bevestigd aan de strijktafel. Bij (per ongeluk) los laten van de strijkbout valt deze dus niet op de grond, maar veert terug naar een neutrale positie bij de strijktafel waardoor er geen risico op het oplopen van brandwonden ontstaat.”.
Bij de functie “Productiemedewerker papier, karton, drukkerij” (SBC-code 111174) onderbouwd hij zijn conclusie aldus:
“In het bedrijf zijn alle machines met messen voorzien van een sensor. Zodra de sensor onderbroken wordt, bijv. door een hand, blokkeert de machine. Zodoende is persoonlijk risico niet ingevuld.”
Er bestaat geen aanleiding te twijfelen aan het hiervoor weergegeven oordeel van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Van belang daarbij is dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet uitsluitend is afgegaan op zijn eigen bevindingen maar zich mede baseert op de analyses van de arbeidskundig analist(en). Uit het vorenstaande vloeit voort dat de werkzaamheden in beide genoemde functies geen verhoogd persoonlijk risico met zich brengen en derhalve de functionele mogelijkheden van appellante niet overschrijden. In het bijzonder is er geen sprake van een overschrijding van beoordelingspunt 1.99.
3.3.
Naar aanleiding van de door appellante gegeven zienswijze dat de persoonlijke risico’s in de functies ook bij andere aspecten optreden dan alleen bij strijken en snijden, merkt de Raad op dat deze bezwaren eerst nadat het Uwv uitvoering heeft gegeven aan de tussenuitspraak zijn aangevoerd en derhalve in een zeer laat stadium van de procedure. Niet valt in te zien waarom die argumenten niet in een eerder stadium door appellante hadden kunnen worden aangevoerd. Voorts worden die argumenten niet verder onderbouwd. Dit betekent dat er geen reden is om te twijfelen aan de onder 3.2 weergegeven - met tussenkomst van de arbeidskundige analist(en) - tot stand gekomen conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
4. Het bestreden besluit is eerst in hoger beroep - na tussenuitspraak - van een voldoende motivering voorzien. Het bestreden besluit evenals de aangevallen uitspraak, waarbij dat besluit in stand is gelaten, komen voor vernietiging in aanmerking. Gelet op hetgeen onder 3.2 en 3.3 is overwogen bestaat er reden de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
5. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 496,- in bezwaar, € 992,- in beroep en op € 1.240,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • vernietigt het besluit van 17 april 2013;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.728,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 166,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2016.
(getekend) H. van Leeuwen
(getekend) N. van Rooijen

AP