ECLI:NL:CRVB:2016:1123
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering op basis van medische grondslag en arbeidsongeschiktheid
Op 30 maart 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die sinds 3 december 2012 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving. Appellante meldde zich op 5 december 2013 ziek met diverse lichamelijke klachten. Na een bezoek aan een verzekeringsarts op 23 januari 2014, werd vastgesteld dat appellante per 27 januari 2014 weer arbeidsgeschikt was. Het Uwv beëindigde daarop haar ZW-uitkering.
Appellante ging in bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Den Haag bevestigde in haar uitspraak van 18 september 2014 het besluit van het Uwv. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat haar klachten in de afgelopen vijf jaar waren verslechterd en dat zij niet meer in staat was om te werken.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante in hoger beroep geen nieuwe medische informatie had overgelegd die aanleiding gaf voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.