ECLI:NL:CRVB:2016:1118

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 maart 2016
Publicatiedatum
30 maart 2016
Zaaknummer
14/3422 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet, meldde zich ziek per 7 januari 2013 vanwege toegenomen depressieve klachten en longklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde de Ziektewet-uitkering van de appellant per 12 juli 2013, omdat hij in staat werd geacht om te werken in voorbeeldfuncties, waaronder die van elektronicamonteur. De appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank Amsterdam oordeelde dat het onderzoek van de verzekeringsarts niet onzorgvuldig was en dat het Uwv op goede gronden had besloten dat de appellant in staat was om te werken. In hoger beroep voerde de appellant aan dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische gesteldheid en dat de functie van elektronicamonteur niet passend was. Het Uwv vroeg bevestiging van de eerdere uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig had gehandeld en dat de medische situatie van de appellant op de datum in geding correct was vastgesteld. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

14/3422 ZW
Datum uitspraak: 30 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
30 april 2014, 13/5952 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.E. Dirks, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M.J. Alberts. Het Uwv heeft zich, zoals voorafgaand was bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 23 december 2011 heeft het Uwv bepaald dat appellant met ingang van
21 februari 2012 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Dit besluit berust op verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten waarin is geoordeeld dat appellant, ondanks zijn depressieve klachten en longklachten, in staat wordt geacht te werken in hem voorgehouden voorbeeldfuncties, waaronder de functie van elektronicamonteur. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 23 december 2011 bij besluit van 7 mei 2012 ongegrond verklaard.
1.2.
Vanuit de situatie dat hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet heeft appellant zich per 7 januari 2013 ziek gemeld met wegens toegenomen depressieve klachten, voortdurende longklachten en rugklachten. Naar aanleiding van zijn ziekmelding heeft appellant het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft, nadat hij informatie had verkregen van de behandelend psychiater en de behandelend longarts, het standpunt ingenomen dat appellant met ingang van 12 juli 2013 in staat moet worden geacht zijn arbeid te verrichten.
1.3.
Bij besluit van 5 juli 2013 heeft het Uwv de aan appellant toegekende uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 12 juli 2013 beëindigd. Aan dit besluit ligt een rapport van de verzekeringsarts van 5 juli 2013 ten grondslag.
1.4.
Appellant heeft tegen het besluit van 5 juli 2013 bezwaar gemaakt. Bij besluit van
29 augustus 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 augustus 2013 ten grondslag.
2. Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Zij heeft geoordeeld dat het onderzoek van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) niet onvolledig of onzorgvuldig is geweest. Volgens de rechtbank heeft het Uwv op goede gronden besloten dat appellant met ingang van 12 juli 2013 in staat moet worden geacht om ten minste één van de door de arbeidskundige in het kader van de WIA-beoordeling geselecteerde functies te verrichten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd zich niet te kunnen vinden in de redenering van de rechtbank dat de functie elektronicamonteur ondanks zijn extra beperkingen nog immer voldoende passend is. Hij is het niet eens met de overweging van de rechtbank dat de bevindingen van de verzekeringsarts worden bevestigd door de MRI-scan. Er is volgens hem onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische gesteldheid en de uitspraak is ondeugdelijk en onzorgvuldig.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak gevraagd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde, na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak op een uitkering ingevolge de Wet WIA. Zoals de Raad reeds vaker heeft geoordeeld gaat het daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies.
4.2.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel over het bestreden besluit en de overwegingen die zij aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar de medische situatie van appellant op de datum in geding en de juistheid van de vaststelling van de belastbaarheid van appellant op 12 juli 2013.
4.3.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant gezien, dossierstudie verricht en informatie van de behandelend sector bij zijn overwegingen betrokken.
4.3.2.
Over de psychische klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen ingenomen dat uit de informatie van de psycholoog (lees: psychiater) van 25 maart 2013 blijkt dat extra medicatie een gunstig effect heeft op de psychische klachten en dat, gelet op de bevindingen op het spreekuur en de klachten die appellant noemt, er geen aanwijzingen zijn voor het aannemen van een andere psychische toestand dan bij de WIA-beoordeling.
4.3.3.
Over de longklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat uit de in de bezwaarprocedure verkregen informatie van de longarts van 9 april 2013 naar voren komt dat er geen ontsteking is en dat de longfunctie normaal is. Voor deze klachten moet een extra beperking worden aangenomen voor werken in een koude werkomgeving en voor werken in een omgeving waar veel mensen verblijven.
4.3.4.
Over de rugklachten is overwogen dat een recente op verzoek van de behandelend neuroloog gemaakte MRI-scan laat zien dat er sprake is van discopathie met uitstulping zonder wortelprikkeling. Voor deze klachten zijn al extra beperkingen aangenomen op het gebied van zwaar tillen en dragen, frequent buigen, langdurig aaneengesloten staan en zitten en trillingsbelasting.
4.3.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 14 augustus 2013, dat in hoger beroep nog is aangevuld met haar rapport van 17 juli 2014, gemotiveerd uiteengezet dat appellant met ook met de - in vergelijking met de WIA-beoordeling - aangenomen extra beperkingen in staat moet worden geacht om niet alleen de functie elektronicamonteur te vervullen, maar dat ook de functies magazijn-/expeditiemedewerker en samensteller metaalwaren, ondanks de voor appellant geldende beperkingen, passend zijn. Dat deze functies, uitgaande van de beschreven beperkingen, op 12 juli 2013 voor appellant passend zijn, is onderschreven door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een door hem en de verzekeringsarts bezwaar en beroep gezamenlijk ondertekend verslag van arbeidskundig onderzoek van 17 juli 2014.
4.4.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt geen aanleiding de overwegingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de door haar getrokken conclusie voor onjuist te houden.
4.5.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2016.
(getekend) M. Greebe
(getekend) N. Veenstra

NK