ECLI:NL:CRVB:2016:1117
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante, die zich ziek had gemeld op 15 oktober 2012 wegens rug- en schouderklachten, had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar ZW-uitkering door het Uwv per 18 februari 2013. De verzekeringsarts van het Uwv had geconcludeerd dat appellante in staat was haar arbeid te verrichten, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig was geweest.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij niet in staat is haar werkzaamheden te verrichten en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen nieuwe medische gegevens zijn aangevoerd. De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat appellante vanaf de datum in geding niet ongeschikt was voor haar arbeid.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door M. Greebe, met N. Veenstra als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.