ECLI:NL:CRVB:2016:1095

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 maart 2016
Publicatiedatum
29 maart 2016
Zaaknummer
15-4455 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor babyuitzet op basis van WWB zonder bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellante, die sinds 1 juli 2011 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een babyuitzet. Het dagelijks bestuur van Werk en Inkomen Lekstroom had deze aanvraag afgewezen, omdat er volgens hen geen sprake was van bijzondere omstandigheden die de kosten noodzakelijk maakten. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de kosten van de babyuitzet rechtvaardigden. Ze stelde dat het beleid van het dagelijks bestuur in strijd was met de bedoeling van de wetgever en dat ze niet in staat was geweest om vooraf geld te reserveren voor deze kosten. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat appellante, gezien haar langdurige bijstandsstatus, had kunnen anticiperen op de kosten en had kunnen reserveren of gespreid betalen.

De Raad heeft bevestigd dat de kosten van een babyuitzet tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en dat deze in principe uit het bijstandsinkomen moeten worden voldaan. De Raad heeft de beroepsgrond van appellante dat het dagelijks bestuur had moeten afwijken van het beleid, verworpen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/4455 WWB
Datum uitspraak: 29 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
12 juni 2015, 14/3066 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van Werk en Inkomen Lekstroom (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. U.J. van der Veldt, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2016. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door
P.A. van der Ven.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 1 juli 2011 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder.
1.2.
Op 11 oktober 2013 heeft appellante bijzondere bijstand op grond van de WWB aangevraagd voor de kosten van een babyuitzet. Bij besluit van 7 januari 2014 heeft het dagelijks bestuur deze aanvraag afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 10 april 2014 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van appellante tegen het besluit van 7 januari 2014 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het dagelijks bestuur zich op het, na bezwaar gewijzigde, standpunt gesteld dat geen sprake is van kosten die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat die kosten niet uit het inkomen uit bijstandsniveau en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten. Verder heeft appellante aangevoerd dat het beleid van het dagelijks bestuur in strijd is met de bedoeling van de wetgever. Voorts is appellante van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet heeft onderbouwd dat het voor haar onmogelijk was vooraf geld te reserveren. Ten slotte heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bepaalde in artikel 35 van de WWB in de weg staat aan de toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het bijstandverlenend orgaan ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 19 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1586) worden de kosten van een babyuitzet tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend. Deze kosten dienen in beginsel uit een inkomen op bijstandsniveau te worden bestreden hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Niet in geschil is dat de kosten waarvoor appellante bijzondere bijstand heeft gevraagd zich voordeden en dat die kosten noodzakelijk waren. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.3.
De rechtbank heeft juist geoordeeld dat van zodanige bijzondere omstandigheden in dit geval geen sprake was. Appellante heeft vanaf 1 juli 2011 onafgebroken bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder ontvangen. Vanaf het moment dat appellante zwanger was, kon zij voorzien dat zij kosten zou moeten maken. Zij had dan ook voor deze kosten kunnen reserveren, dan wel die kunnen betalen door middel van gespreide betaling achteraf. Hieraan kan niet afdoen dat appellante als enige bron van inkomsten een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder heeft.
4.4.
Het dagelijks bestuur voert met betrekking tot de toekenning van bijzondere bijstand voor de kosten van een babyuitzet het beleid dat deze kosten behoren tot de normale kosten van het bestaan en dat slechts in zeer uitzonderlijke situaties voor deze kosten bijstand wordt verleend. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat dit beleid in feite een weergave is van artikel 35, eerste lid, van de WWB en de daarover ontwikkelde rechtspraak. Het dagelijks bestuur heeft aldus, in overeenstemming met artikel 35, eerste lid, van de WWB, bezien of in de situatie van appellante sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten van het bestaan. De beroepsgrond van appellante dat het dagelijks bestuur met toepassing van artikel 4:84 van de Awb van het beleid had behoren af te wijken, treft daarom geen doel.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2016.
(getekend) M. Hillen
(getekend) W. de Braal

HD