ECLI:NL:CRVB:2016:1087
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. Appellant, die eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, had op 11 juni 2012 een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant met ingang van 27 september 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor hij geen recht had op een WIA-uitkering. Appellant had hiertegen rechtsmiddelen ingesteld, wat leidde tot een eerdere uitspraak van de Raad op 3 november 2014, waarin de rechtbank werd bevestigd in haar oordeel dat er geen twijfel bestond aan de medische beoordeling en de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
In hoger beroep herhaalde appellant zijn gronden en voerde aan dat zijn arbeidsongeschiktheid was toegenomen. Het Uwv had echter opnieuw vastgesteld dat appellant nog steeds minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak overwogen dat de medische beperkingen in de FML correct waren vastgesteld en dat de onderbouwing door de verzekeringsarts overtuigend was. De Raad bevestigde deze overwegingen en oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling of de geschiktheid van de geselecteerde functies.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 maart 2016.